Fredje Pochetje gaat solo

Het woord uitklapboekje moest nog uitgevonden worden toen in de jaren zestig
de firma Solo, fabrikant van bak- en smeerboter, een reclameboekje uitdeelde waarvan de middelste pagina als bij wonder gewoon rechtop kon staan. Als de veren van een pauw. Dat had nog nooit iemand gezien. Het beeld was dat van een theatervoorstelling, de Solo parade waarmee Solo het land rond trok.

Onderaan de pagina was de orkestbak getekend. Alles daarboven leek naar voor te komen en je zag dansers en danseressen die allemaal hun beste beentje voorzetten.

Deed je het boekje snel open dan sprong er eentje letterlijk uit het pak. Dat was de zanger van de revue, Fredje Pochetje. Hij leek verdacht veel op Fred Astaire. Met hetzelfde glimmende plat gekamde haar en een pochetje in het borstzakje van zijn jasje. Fredje Pochetje. Op de werkvloer van de fabriek was een pochetje een stoeferke, maar Fredje Stoeferke rijmde niet zoals Fredje Pochetje en een stoefer was ook een opschepper en dat wou de boterfirma niet in zijn verhaal. Ze hadden het zo al lastig genoeg met de boeren van de echte roomboter die eisten dat de boter van Solo ‘kunstboter’ werd genoemd of nog liever ‘margarine’ en ook dat ze een wansmakelijk kleurtje kreeg, roze bijvoorbeeld.

Bovenaan het uitklapstuk stond de titel van het lied dat Fredje zong: “O Solo mio.” In het lettertype van het merk. Het echte liedje over de ondergaande zon in Napoli heet ‘O Sole Mio’, maar wie let er nu op een letter zus of zo? Door van sole Solo te maken moesten de botermannen niks betalen aan de liedjesmakers.
Die hadden nochtans wel een cent kunnen gebruiken. Omgerekend in ons geld hadden ze destijds voor ‘O Sole Mio’ niet meer dan een halve euro gekregen. Een niemendalletje voor een van de bekendste liedjes ter wereld.
Ze waren al lang overleden toen honderd jaar geleden, bij de aanvang van de Olympische Spelen in Antwerpen, het orkest “O Sole Mio” speelde. Omdat ze het Italiaanse volkslied niet kende. Het publiek wist niet beter.

Je moest het boekje wel zorgvuldig sluiten want anders plooiden dansers en danseressen in elkaar en was er de volgende keer eentje zijn hoofd kwijt of bleef aan de ander plakken. Zo bleef Fredje in een O van Solo steken toen het woord Solo bovenaan verkeerd was toegeplooid. ‘Dat komt er van als je zo uit de band springt’, had mama gezegd en ze kleefde Fredje met Velpon vast op zijn plaats.

De makers van het boekje beseften dat die middelste pagina snel zou kunnen sneuvelen in handjes van kinderen. Daarom kleefden ze aan de binnenkant van de kartonnen kaft nog een eenvoudige uitklappagina die je viermaal kon uitklappen. Goed voor iets meer dan een meter.
Meten deed je aan hand van de streepjes op het pak van Peter De Lopende Meter, dat centimeter na centimeter 100 streepjes telde. Een hele meter dus. Het was wellicht de eerste groeimeter ooit.
Die Peter moest natuurlijk nog een hoofd hebben boven dat pak. Met dat hoofd hield hij een pakje Solo in evenwicht. Zouden de botermannen aan de uitdrukking ‘hij heeft boter op zijn hoofd’ gedacht hebben? Of was het eerder omdat het bovenste uitklapblad vaak boven het boekje uit stak en je het kubusvormige pakje Solo zag?

Kindjes klapten Peter De Lopende Meter graag uit. Hij was een beetje grote broer waar ze zich aan konden meten. Wanneer ze er naast op de grond gingen liggen, zetten moeders streepjes en een datum op het pak van Peter. Omdat men vroeger veel kindjes had stond het pak van Peter vol gekribbeld en was het een wedstrijd om te zien wie het snelst groeide. Wellicht diegene die flink zijn boterhammetjes at. Dik besmeerd met Solo boter, die vitamine D en A bevatten.

Het verhaal van het boekje was eenvoudig.
Op het einde van de straat waar Fredje Pochetje woonde was een grote wasserij. Een echte fabriek waar veel volk werkte. Onder hen was er maar één waar Fredje oog voor had. Boterbloempje, zo noemde Fredje haar. Omdat ze goudblonde haren had boven een fijn gezichtje. En omdat ze zo eenvoudig was, zo natuurlijk. En verlegen.
Wanneer ze passeerde sloeg ze haar blik neer. Toch wist hij dat ze helblauwe ogen had.
Dat had hij gezien toen ze geschrokken grote ogen trok omdat een auto te snel kwam aangereden op het ogenblik dat zij de straat wou oversteken. Hij had iets willen roepen naar de chauffeur om te laten zien dat hij aan haar kant stond, maar ze was al vederlicht de straat over gehuppeld. Zij gaf hem het nakijken. En daar was hij al blij mee. Hij die op het podium de vedette van de Solo Parade was, durfde in zijn eigen straat het meisje van de wasserij-fabriek niet eens aan te spreken.

Vanaf de eerste keer dat hij haar zag was hij verliefd. Nochtans liep zij gewoon voorbij. Een meisje op weg naar haar werk. Hij had eerst ook gewoon gekeken zoals hij naar meisjes kijkt, maar nu kreeg hij figuurlijk een patat tegen zijn hoofd. Zo hard dat zijn ogen uit hun kassen sprongen, waarna die op vertraagde film overschakelden. Om zo haar beeld langer in zijn hoofd te verankeren.
‘Wat heb ik nou’, mompelde hij in zichzelf. Het stemmetje in zijn hoofd antwoordde:
“wat heb ik nou, wat heb ik nou? Doe niet zo onnozel, man. Dit is als de bliksem verliefd worden. Op de seconde zelf. Stel daar toch geen domme vragen over, beleef het gewoon en geniet.”
Wat een geluk dat ik zo’n slim stemmetje in mijn hoofd heb, dacht Fredje, en dat het  liefste meisje van de wereld zomaar door mijn straat loopt.

Vanaf die dag stond hij om kwart voor acht aan het raam naar haar uit te kijken.
Hij moest geen wekker zetten. Zijn hart tikte tweemaal zo snel als de seconden. Zo werd hij lang op voorhand wakker.
Wanneer ze in de verte kwam aangestapt, viel hij volledig stil. Niet alleen viel zijn mond open, ook zijn longen leken mee te gapen, waardoor Fredje nauwelijks lucht kreeg en zijn hoofd niet goed meer bij zijn hoofd was.
Dag na dag vergrootte de druk. Zou hij de straat op gaan om haar aan te spreken? Misschien valt dan ook mijn hart stil. Misschien stik ik in mijn woorden. Zou ik zingen? Zingen was zijn grootste troef. Maar zou hij zich dan niet onvergeeflijk belachelijk maken? Wie begint er nu plots op straat te zingen, tenzij in een film?

Op een dag liet hij al die twijfels thuis en trok de straat op.
Normaal moest hij pas in de namiddag voor repetities van de Solo parades naar de fabriek. Maar nu deed hij of hij ook ’s morgens naar zijn werk moest. Hij nam een oude boekentas mee om zich aan vast te houden en om zijn toneeltje geloofwaardig te maken. Wanneer hij op het einde van de straat kwam en Boterbloempje nog niet was opgedoken, liep hij achterwaarts op zijn stappen terug. Op die manier kon hij de hoek van de straat in ’t oog blijven houden.
Tot een buurvrouw met opzet achter hem ging staan zodat hij tegen haar zou opbotsen. “Waarom loop jij zo raar, ben jij aan ’t slaapwandelen, wil jij niet vooruit in het leven?”
“Ook goedemorgen buurvrouw, het spijt me dat ik u in de war breng, maar ik dacht dat
de straat van iedereen is. Ik heb ruimte nodig want ik oefen voor de nieuwe show, daarin moet ik zo lopen en ik merk dat ik nog wel een beetje mag oefenen.”

Gek toch dat hij zich in zijn eigen straat wel bekeken voelde, terwijl hij dat gevoel op een podium helemaal niet kende. Hij ging alleen nog de straat op wanneer hij voelde dat de buren hem niet nakeken. Zo gingen weken voorbij.

Boterbloempje had hem natuurlijk al lang in het snotje. Zo’n rare spillebeen die deed alsof hij de deur uit moest op het moment dat zij passeerde. Om hem te testen nam ze een andere weg, waardoor ze pas voorbij zijn huis in de straat kwam en zag hoe hij vertwijfeld naar haar  zocht.
Hij was niet echt moeders mooiste, maar ze was wel opgezet met zijn aandacht. Ze moest aan het stemmetje in haar hoofd toegeven dat ze er naar uitkeek en dat het ook voor haar het hoogtepunt van de dag was.

Toen het op een dag fel regende en zij rillend in een te dun jasje haastig langs de plassen liep, werd ze plots door zijn paraplu tegengehouden.
“Eindelijk”, dacht ze, maar zei, toen hij zijn paraplu aanbood: “dat is vriendelijk van u, maar u weet dat ik bijna op mijn bestemming ben en ik ben toch al helemaal nat.”
Fredje wist niet wat zeggen. Hij wou een antwoord geven als in de film, maar zei domweg: “waarom ben je droevig, meisje, heb je geweend?”
“Onnozelaar”, dacht ze. Maar om zijn toneeltje mee te spelen zei ze met onschuldige blik: “dat is alleen maar regen op mijn wangen.”
Hij wou haar zoenen om het verschil te proeven tussen regendruppels en tranen en sloot zijn ogen om zich te concentreren. Maar zij duwde zijn paraplu in zijn handen en zei: “Toch bedankt, maar ik moet nu verder.”
“Ik moet hem niet”, zei hij geschrokken, alsof er kak aan hing.
“Hij is voor jou op voorwaarde dat je zaterdag naar de Solo parade komt in de tent aan het Zuid. Hier is een vrijkaart voor jou.”
Winkeliers mochten vrijkaarten uitdelen wanneer de Solo parade in de buurt optrad.
Ze nam de kaart aan zonder ze te bekijken, want voor het eerst keek ze hem recht  in de ogen en glimlachte. Ze had stralend witte tanden. Die van Fredje zagen zo geel als boter, wat niet moeilijk te verklaren was.

De dagen tot zaterdag durfde Fredje niet meer buiten. Boterbloempje zou kunnen passeren. Van achter het gordijn zocht hij of zijn paraplu passeerde met het liefste meisje van de wasserij er onder. Hij kon niet zien of zij bij het passeren naar zijn huis keek.

Tegen zaterdag was Fredje zo zenuwachtig dat hij elke dansbeweging vergeten leek.
Hij vreesde dat er straks geen klank meer uit zijn keel kon komen.
Hij durfde niet eens te kijken of Boterbloempje in de zaal zat.

De voorstelling verliep gesmeerd. Het orkest speelde geen enkele valse noot,
de dansers en danseressen wervelden over het podium. De temperatuur voelde goed.
Het publiek amuseerde zich kostelijk en applaudisseerde en lachte ook wanneer
het niet moest.
Iedereen had er zin in en dan moest de finale nog komen.
Het hoogtepunt waarop Fredje Pochetje “O Solo Mio” zou zingen.
Fredje vreesde dat tegen dan zijn darmen ook hun hoogtepunt zouden bereiken en daar niet zouden stoppen. Stel je voor dat hij een streep zou achterlaten zoals een vliegtuig in de lucht, maar geen witte. Iedereen zou het zien, want de dansers moesten uit elkaar gaan om hem door te laten gaan terwijl een lichtspot hem zou volgen.

Net voor hij op het podium moest zag hij in de gang naar het podium een paraplu hangen identiek aan die hij aan Boterbloempje had gegeven. Zou die van haar zijn?
Terstond werd het droog in zijn mond en kon hij niet meer verder. Hoezeer de muziek hem tot de orde riep.
De drummer roffelde als in een circus. Dit was zijn verwelkoming. Hij moest nu gaan. Iemand duwde hem in de rug verder. Hij greep naar de paraplu. Als laatste redmiddel, maar het mocht niet baten. Hij werd met paraplu en al het podium op geduwd.
Daar trok hij de paraplu open en draaide die voor hem uit.
Het leek alsof het zo moest. Om de spanning er in te houden. Wie ging er achter schuil? Aan de rand van het podium hield hij halt en begon automatisch te zingen “O Solo Mio”. Het publiek zong mee, maar daarbovenuit klonk na enkele seconden een duidelijke gil. Vooraan in de zaal ging eenzelfde paraplu open. Het was die van Boterbloempje. Zij had gegild. Van verbazing. Die rare snoeshaan van het gratis kaartje, die verlegen sprinkhaan met zijn vet haar stond daar op het podium.

De man van de techniek had het gezien en richtte een tweede spot op de paraplu in de zaal. Het leek afgesproken. Als deel van de show. Net als de dansers op het podium maakte het publiek de baan vrij voor Boterbloempje. Zij werd voortgestuwd tot aan de rand van het podium. De twee spots werden er één waarin de twee paraplu’s samenkwamen.

Het publiek bestond even niet meer. Boterbloempje en Fredje stonden terug in de straat van de wasserij-fabriek. Onwennig tegenover elkaar. In een wedstrijd om ter verlegenst.
Maar in het echt ging Fredje nog voor het einde van zijn O Solo Mio zowaar op de rand van het podium liggen en kuste Boterbloempje, die zich zo groot mogelijk maakte en met gesloten ogen haar lippen tot bij de zijne bracht.

Hij gooide zijn paraplu weg en trok Boterbloempje met beide handen mee op het podium. Het publiek genoot en applaudisseerde alsof het eigenhandig deze twee mensen bij elkaar had gebracht.
Boterbloempje en Fredje namen het applaus gedwee in ontvangst.
Zij draaide zich naar hem en zei slechts één woord in zijn oor : “komediant”.
Hij zei niks, keek voor zich uit en lachte zijn gele tanden bloot, zoals de boterfabriek van hem verwachtte bij het einde van de Solo parade.

Er volgde een lange nacht waarin hij onder meer voorstelde dat ze voortaan haar boterhammekes bij hem thuis mocht komen opeten tijdens haar middagpauze.

Het boterde zo goed tussen hen dat ze al snel bij hem kwam wonen
en daar kwamen kindjes van.

Omdat ze Pochetje maar een idiote naam vond gaf ze haar kinderen haar meisjesnaam.
Fredje vond het goed omdat haar naam in de lijn lag van Boterbloempje, maar  mooier.
Zij heette met name Lelietje van Dalen, in de volksmond ‘meiklokje’. Mijn meikloekje.

Het boekje eindigde met een tekening van hun boterkoeken huisje op de heide.
Het was een zoekplaatje waarop hun zeven kindjes als de zeven dwergen her en der rondhingen. Meisje of jongen, ieder met een pochetje in het borstzakje.

En Peter De Lopende Meter?
Die scheurde zich af van het boek. Niet dat hij dit zelf wou, maar de harde kaft
werkte als een snijmes voor de dunnere uitklapbladen.
Moeder had Peter De Lopende Meter al eens bij het oude papier gegooid.
Maar een dag later zat Peter opnieuw in het boek.
“Maar kindjes”, zei mama, die groeimeter is zo vuil, het lijkt wel een morsdoek
die dringend in de was moet.”
“Maar de Lopende Meter moet bij Fredje blijven, mama”.
“Kijk eens hoe hij vol vlekken zit. Je kunt een hele menukaart samenstellen
van hetgeen jullie op hem gemorst hebben. Weet je wat? Als jullie hem absoluut
willen bijhouden zullen we hem Smetje noemen, dat past perfect bij Fredje.”
Mama dacht dat ze hem zouden laten vallen nu ze hem zo als een plekpot
had voorgesteld, maar de kinderen gaven geen sjoege.
“Ik zal hem niet meer weggooien, dat beloof ik, maar ik wil wel weten
wie hem van tussen het oud papier heeft gehaald?”
Iedereen keek naar het plafond, tot de jongste zei : “ik denk dat Fredje
dat gedaan heeft.  Het kan toch zijn dat hij zijn Lopende Meter mist?”

Moeder wist niet wat ze er moest van denken. Wie mist wie?

Misschien was Fredje het beu van altijd maar Solo te gaan
en wou hij nieuwe avonturen beleven met zijn grote vriend Smetje?
Stel je voor : ‘Fredje en Smetje samen onderweg’. Daar zat een verhaal in.

Voor zover ik weet heeft de Solofabriek er niks mee aangevangen.

Hugobe
15 oktober 2020

Noot: Wie een uitklapboekje van Solo heeft mag mij mailen
(bern.0.letters@telenet.be)

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.