De val van Halloween

De buurvrouw gaf ons een van haar pompoentjes. Het was een pompoen waar je niks kon mee doen, zo klein, dus legden wij ze meteen aan de voordeur. Daarvoor gaf ik geen pompoentje, leek haar gezicht te zeggen. Alsof ze een rib had weggeven. Ik zei daarom : “Wanneer er een pompoen aan de deur ligt weten kinderen dat ze bij jou mogen aanbellen om je bang te maken en te bedreigen ‘geef ons snoep of wij gillen de buurt bij elkaar of roepen onvriendelijke dingen over jou. ‘Snoep of boegeroep’, u kent dat wel.” De buurvrouw stapte zonder woorden naar binnen. Wat een drama om een pompoen, dacht ik. Zij kent het gebruik wellicht niet, want ze heeft wel meer pompoenen maar niet aan haar voordeur. Of wil ze geen kinderen aan haar  de deur?

Ik moet toegeven dat ik zelf ook geen Halloween-fan ben. Dat het voor kleuters een verkleedfeest is, wel ja. Dat lagere schoolkinderen verkleed van deur tot deur om snoep bedelen is leuk voor hen en het helpt hen over mogelijke verlegenheid. Maar heel die handel errond en de verplichting om er aan mee te doen vind ik zo goedkoop, zeker als je ziet hoe duur die Halloween-outfits zijn. Halloween mag drijven op bangmakerij, maar moet het daarom een schrikbewind van de commercie zijn? Het speelse en spannende voor kinderen wordt misselijkmakend getraumatiseerd door volwassenen die zich met veel geld de walgelijkste koppen kopen. De winkel moet draaien. De kinderen zijn een excuus. Daarstraks zat Halloween vooraan in het journaal en op het einde werd de komst van de Sint aangekondigd. Van de ene gekmakende verkleedpartij naar de andere. En hou dan nog maar ’s die Kerstman in zijn kot.

Wie weet nog  dat Halloween afgeleid is van All Allows Eve, de Allerheiligen-avond, de vergeten link met Allerheiligen en Allerzielen. Wie weet nog dat men met Allerzielen door te bidden zieltjes uit het vagevuur kan redden?
Als kind zaten wij buiten te tellen hoeveel zieltjes er gered werden en wie de grootste redder was. Want je mocht niet voor meer dan één zieltje in een keer bidden. Bijgevolg zag je een hele middag vrouwen en ook de huisdokter als enige man buiten de kerk komen en terug naar binnen gaan. Zo was het toegestaan om voor een ander zieltje te gaan. Wij als snotneuzen hielden de stand bij en zetten streepjes. Omdat we niet iedereen bij naam kenden bedachten we dikwijls de gekste en ook wel onbeleefde bijnamen. 

‘Persjoenkelen’ noemde men het gebruik. Of zo klonk het toch in mijn herinnering. Zo vulden wij onze Allerzielen-namiddagen. Moeilijk was het niet want wij woonden tegenover de kerk.

Nu wonen wij al dertig jaar tegenover het kerkhof. Een mens moet op de een of andere manier zijn kruis dragen. Tot voor enkele jaren leek het kerkhof rond deze tijd een groot bloemenperk. In de dagen vooraf was het een komen en gaan in onze straat. Hele families kwamen het graf van hun geliefde dode een beurt geven. En soms meer dan één op dezelfde dag, wanneer die familie een beetje uit elkaar lag. Op de Allerheiligendag zelf was het soms zo druk dat de politie het verkeer moest regelen in de straten rond het kerkhof. 

Vandaag is het 1 november en ik kan de kerkhof-bezoekers op 1 hand tellen. Ik heb er zelfs een wandeling op het kerkhof voor moeten maken om die hand vol te krijgen.

Ik had natuurlijk ook van thuis uit kunnen tellen, zoals toen ik klein was met het ‘persjoenkelen’ , maar het was mooi weer en ik was nog niet op het kerkhof geweest sinds men de hoge haag had weg gedaan en wij ongehinderd naar onze dode overburen op het mooi onderhouden kerkhof kunnen kijken.
Uitgerekend voor mijn deur is er een soort houten dansvloer aangelegd. Het zal wel bedoeld zijn om plechtigheden te houden. Op die mooie houten vloer staat een spreekgestoelte met daarrond enkel houten zitbanken. Het is uitnodigend. Zeker bij mooi weer zitten er soms schooljongeren hun boterhammen op te eten. Maar voor een plechtigheid is er nog niet één keer gebruik van gemaakt. Sterven er geen mensen in onze buurt of is er geen behoefte meer aan een afscheidswoord en een moment van bezinning? 
Wie weet was er afgesproken dat de première alleen maar kon doorgaan op All Allows Eve? Midden in de nacht nog wel. Om halfdrie wintertijd. Om het uit te proberen zonder pottenkijkers?

Wel, toen ik vannacht naar de pot moest zaten ze er inderdaad. De ceremoniemeesters.
Rustig, zonder veel te bewegen. In meditatie en witte gewaden. Ze waren met zoveel als er zitplaatsen zijn. Het leek wel een Klu Klux Klan retraite, maar dan eerder met een witte Hoodie dan met een frietzak op hun hoofd. 

Op dat nachtelijk uur was er niemand in de straat. Alleen ik was hun unieke toeschouwer. Recht tegenover hen. In het huis waar ze op uitkeken. Mooi ingekaderd in het middelste raam van onze slaapkamer. Als een schrikkend mannetje met een witte  baard. Zo moeten de Halloween-spookjes mij kort gezien hebben. Alsof ik ingehuurd was om hun Halloween naar een climax te leiden. Wie maakt wie bang met Halloween? 

Ik maakte blijkbaar indruk want ik zag nog net hoe zij recht veerden en geen kant op leken te kunnen. Zij botsten namelijk tegen elkaar op. 

Maar dat was het laatste dat ik voorlopig van hen zag want zèlf botste ik met mijn pijnlijke jichttenen tegen de zogezegde zijwieltjes van de home-trainer die voor het raam staat. Ik noem het zijwieltjes, maar in werkelijkheid zijn het zware metalen zijvoeten die de home-trainer zelfs bij de geweldigste inspanning onbeweeglijk houden. Ik hoorde mijn kleine tenen kraken.
Mijn vrouw lag te slapen, dus ik hield mijn oerkreet zolang ik kon binnensmonds.

Mijn val was ingezet en niet te stoppen. Ik ging ten onder in het donker, en terwijl mijn handen in het niets grepen botste ik eerst met mijn heup op het – letterlijk – uitstekende pedaal. Het zal mijn valrichting gewijzigd hebben. Mijn reeds met vocht gezwollen knie raakte als eerste vaste bodem. Maar mijn handen grepen nog steeds in het donker in het niets waardoor ik wist dat mijn lichaam met mijn hoofd vooruit zou landen. En wie zou de klap opvangen? Jawel, de boekenkast.
Op deze plaats staan gelukkig niet de dure kunstboeken van mijn schoonvader, maar is er op het einde van de rij een vak voor de kinderboekjes. In mijn val kon ik nog denken wat gaan mijn kleinkinderen er van zeggen als ik met mijn hoofd in het vakje met Bumba, Dikkie Dik en Sesamstraat steek. Maar door de onderweegse koerswijziging, afgedwongen door het uitstekende pedaal van de home-trainer, dook ik finaal met mijn haarloze hoofd tegen de verticale steun tussen de kinderboekjes en de reisliteratuur. 
Zo’n verticale steun is een halve centimeter breed, maar als buffer voor de vele tientallen kilo’s die mijn lichaam in de schaal werpen is die steun niet alleen onverzettelijk gebleken maar ook messcherp. Het bloed was er onmiddellijk en in overvloed.

Mijn vrouw die twee seconden geleden nog lag te dromen schrok recht en nog met haar ogen toe riep ze luid “Hallo, weent er iemand. Hugo, waar ben je.” En ze taste eerst rechts van haar, waar ik niet meer lag en dan links naast haar op de grond, alsof ik ook ’s nachts onderdanig aan haar voeten zou liggen. Een mens moet toch ooit rusten. 

“Blijf liggen waar je ligt”,  zei ze nog. Maar ik was al lang recht gekropen, eindelijk, na seconden van ingehouden ellende, brullend van de pijn voor mijn gekneusde tenen (waren ze gebroken?), voor mijn heup, geschokt na die niet zo sierlijke coup de pédale, voor mijn waterknie, maar vooral voor mijn bloedend hoofd, om van mijn bloedend hart niet te spreken. 

Zo toegetakeld en brullend dat horen en zien verging, verscheen ik terug voor het raam voor het oog van de verzameling witte lakens op het kerkhof. 

Door de tranen en het bloed in mijn ogen kon ik het niet zo goed zien, maar de witte lakens vlogen gillend zip zip zip in geen tijd over het kerkhof weg. Een Halloween-apotheose waar zij niet mee gerekend hadden. En om bloedeerlijk te zijn, ik ook niet.

Terwijl ze mij een doekje voor het bloeden gaf zei mijn vrouw vermanend :”Jij gaat nooit meer in het donker naar het toilet.”

Allerheiligen 2022

HugoBe

Dit bericht is geplaatst in Dagklapper. Bookmark de permalink.