De zeemeermin van Oostende

Sinds we kleinkinderen hebben huren we voor hen een huisje in de Haan.
Iedere avond improviseer ik voor hen een verhaaltje voor het slapengaan.
Wat ik mij herinner schrijf ik achteraf neer. Dit is zo’n verhaaltje.
Dit jaar improviseerde ik over de zeemeermin van Oostende en over
Bruno Broodje en Sarah Snijmes.

Dikke Peere was een visser. Zoals zijn vader en zijn grootvader. Als kind mocht hij al mee de zee op. Hij voelde zich beter op het water dan op het land. Hij wou meer dan een zeeman worden. Hij wou zeemeerman zijn en dan zijn zeemeermin vinden. Samen zouden ze in een kleurrijk koraalrif gaan wonen, in een zee waar het zonlicht tot op de bodem schijnt.

Iedere morgen in de badkamer stak hij zijn hoofd onder water. Om te oefenen.
Hij kon ook al heel vroeg zwemmen. Zijn papa zei wel eens: “onze Peere is eigenlijk
een vis.”

Dikke Peere heette eigenlijk Peter, zoals iedereen. Maar op zee moet je een bijnaam.
Nochtans was Dikke Peere helemaal niet dik. Hij was zelfs graatmager. En daar was hij
fier op. Hij kon de stuurcabine niet passeren zonder zich te spiegelen in de glazen wand.
Om deze fiere gieter te plagen noemden zijn collega’s op de boot hem ‘onze dikke’. En daarna ‘Dikke Peere’.
De visser die hem de bijnaam gaf werd zelf  ‘Bloemkool’ genoemd. Omdat zijn oren
op de wolkjes van bloemkolen leken en omdat het zoute zeewater witte kringetjes op zijn rode wangen legden. De baas van het schip noemden ze altijd ‘Baas’ en niet Hugo, zoals hij echt heette. De vierde visser aan boord noemden ze “de Slome”, omdat hij altijd zo traag over het dek waggelde als een dronken man in vertraging.

Dikke Peere dronk water. Geen zout zeewater maar zoet water dat ze in flessen meehadden. Daar kon hij niet dronken van worden. De anderen deden of ze ook water dronken, maar dronken jenever. Dat zag er zo helder uit als water, maar in werkelijkheid was het sterke alcohol, waar je het warm van kreeg en snel dronken van werd. Alsof de mannetjes in de controlekamer in je hoofd in slaap vallen. De bewegingen werden ongecontroleerd, ze grepen overal naast. Je kon het ook horen aan hun praten. Oostends is voor iedereen buiten Oostende moeilijk te verstaan, maar met de jenever in hun kop was het taaltje van de vissers alleen verstaanbaar voor henzelf.
Aan dek kon je natuurlijk moeilijk uitgebreid een praatje maken. Er moest gewerkt worden en altijd woei er op volle zee wel een windje dat alles deed klapperen en trillen van ‘fieuw-fieuw-fieuw’ tot ‘tsjoj-tsjok’ en ‘quotsch-quotsch’ tot een onregelmatige ‘Bwok’.
Bij een kalme zee speelde de golven niet mee, anders kreeg je er om de drie seconden nog eens het geluid van ‘spleussssssch’, de douche op het dek bij. De vissers riepen niet meer dan
‘awi-ha, heddegieder, moh vent, awei… tsjaikes’ naar elkaar, maar dat leek te volstaan.
Meer woorden hadden ze niet nodig.

Dikke Peere was veel jonger dan de andere vissers. Eigenlijk zou hij van zijn jeugd moeten genieten. Uitgaan met vrienden, zot doen. Een lief zoeken. Maar hij leefde op zee tussen oudere vissers die hem dikwijls plaagden.

Zij wisten dat Dikke Peere geen lief had en op zijn computer alles opzocht over zeemeerminnen. Hij geloofde er echt in. Soms sprak hij in gedachten met Neptunus, de god van de zee. “Alsjeblief, Neptunus, als jij de baas bent van de zee en iedereen kent die er woont, stuur dan eens een van jouw zeemeerminnen naar mij. Je kunt mij vinden op de Noordzee, in de buurt van Oostende.”

Hij kende de verhalen over zeemeerminnen die met hun gezang zeemannen lokten om hen dan mee te nemen in de diepste zeeën. Dat maakte hem wel een beetje bang. Maar als je de beschrijvingen van zeemeerminnen in de dagboeken van Columbus las, zou je onmiddellijk op zoek willen gaan naar die wonderlijke wezens. Columbus beschreef ze zo levendig alsof ze bij hem in bad zaten. Hij geraakte niet uitverteld over hun mooie rozige roze huid, hun op en top vrouwelijke vormen, hun lange haren, hun ogen waarmee ze jou aanstaren, hun vissenmond, hun onderlijf met goudrode schubben en fluwelen vissenstaart. Als je ze zo in detail kunt beschrijven moet je ze wel gezien hebben.
En als ze toen bestonden, waarom zouden ze niet nog altijd bestaan? Onder water leef je wellicht langer. En moet je niet in bad of je haartjes wassen. Onder water heb je geen luchtvervuiling of geen auto’s die je omver rijden. Je kon Dikke Peere veel wijsmaken, maar niet dat er géén zeemeerminnen bestaan. Als je er in blijft geloven zal je ooit beloond worden en de mooiste zeemeerminnen zien, had hij ooit gelezen. En daar klampte hij zich aan vast.

De vissers plaagden Dikke Peere met zijn geloof in meerminnen. Liefst nog wanneer hij lag te slapen. Dan maakten ze hem wakker : “kom kijken, Peere, daar zwemmen zeker tien zeemeerminnen links van de boot, echt waar.” En dan bleken het zeekoeien te zijn die tussen de golven de kop op staken. Of ze waren zogezegd net weg. Maar telkens haastte Peere zich aan dek. Het moest maar eens waar zijn.

Zijn favoriete film was “Splash” waarin een zeemeermin aan land komt leven. Als zijn maten lachend zegden dat het maar film was, werd Peere boos. “Je ziet toch ook dat die zeemeermin half mens en half vis is. Zij heeft geen benen maar een staart. Dat kunnen ze toch niet nadoen, dat is echt…” “Jaja Peere, en Batman die door de lucht vliegt is ook echt.” Op de duur was het niet meer leuk van hem te plagen en lieten ze hem gerust. De ene is zot van voetbal, de andere van zeemeerminnen.

Tot op een dag…

De zee was rustig, net zoals de vissen die lui  op de rug dreven met de ogen dicht, recht in de netten van de vissers. Ook de vissers zouden met dit mooie weer liever op een terrasje zitten niksen.

Al vroeg in de middag haalden ze hun netten op. Het water droop als een stortbui in zee en de vissen spartelden tegen, in de hoop tussen de mazen van het net terug in het water te kunnen duiken. Maar het gewoel in de netten was heviger dan normaal. Midden die kleinere vissen leek een mens zich vrij te woelen. Een mens? Een levende mens? Hoe kan die nu zo ver in zee onder water zwemmen? Ze zagen een blote rug en lange haren en spartelende armen, maar waar waren de benen? Waren die verborgen achter een andere grote vis?

De vissers stonden als standbeelden aan het dek genageld. Sprakeloos. Na enkele seconden brulde Bloemkool zo luid hij kon: “Peere”.
Peere was de eerste die bewoog. Hij kneep zich in de wang en gaf vervolgens de anderen een klap in hun gezicht. Als ik niet droom en dit echt is zullen mijn vrienden me wel een klap teruggeven.
Alleen Bloemkool deed dat. Met zijn vuist. Op de neus van Peere, die nu zeker wist dat hij wakker was.
“Dat-is-een-zeemeermin”, stamelde Slome.
“Sorry jongens, die moet zo snel mogelijk terug in zee”, zei baas nuchter.
“Nee!”, schreeuwde Peere en hij ging met zijn armen breed open voor het net staan, om de meermin te beschermen.
“Luister Peere, we moeten nu vooral kalm blijven. Dit is voor ons allemaal ongelooflijk.
Wij hebben altijd gelachen met jouw zeemeerminnen, maar je hebt altijd gelijk gehad.
Dat moeten we nu kunnen toegeven. We hebben een echte zeemeermin gevangen. Ze bestaan dus, maar nu we het bewijs gezien hebben moet deze vis zo snel mogelijk terug in zee.”

“Dat is geen vis, dat is mijn zeemeermin. En daar jullie hebben niks aan te zeggen. Neptunes heeft die naar mij gestuurd en ik wil ze houden. Help ze liever mee uit dat net.”
Toen hij haar aanraakte schrok hij ervan hoe koud ze aanvoelde. “Snel, vul die kuip met warm water, mijn meerminnetje heeft het koud.”

Slome die nog altijd op dezelfde plek stond als daarjuist, zei nu tegen Peere: “Dacht je nu echt dat die onder water een kraantje hebben voor warm water? Zo’n mengkraan, voor de juiste temperatuur?”

“Niet onnozel doen, Slome” zei baas. “Onze Peere heeft juist de schok van zijn leven gehad, zijn droom is uitgekomen. Laat hem nu even bekomen.”

Maar nadat ze de meermin in een kuip hadden gelegd en Peere vertederd de meermin stond te bewonderen en woorden tekort kwam om haar grote bolle ogen en haar open mond te beschrijven, sprak Baas toch andere taal.
“Peere, gij moet nu ook niet onnozel beginnen doen, hé. Dit is een heel speciale vis, maar niettemin een vis en vissen hebben vissenogen. Dacht je dat die de ogen van een lief klein konijntje zouden hebben? En heb je al gehoord van een vis op het droge? Wel, dat is iemand die zich niet op zijn plaats voelt. Onze meermin is wellicht in paniek, want dit kent ze niet en daarom staat die mond zo open…”

Uit die mond kwam plots een scherp oorverdovend geluid.

“Gelukkig hoor je dat onder water niet zo luid. Ik denk dat het een noodkreet is. In de film kunnen vissen praten zoals mensen, in het echt klinkt het zo.”

“Ik wil mijn meermin mee naar huis”, sprak Peere zelfzeker. “ Mijn ouders zijn met vakantie. Meermin kan voorlopig bij ons thuis in bad logeren.”

Baas sloot de ogen om niet afgeleid te worden, zuchtte eens diep en zei dan : “akkoord, we gaan het proberen, maar op één voorwaarde: ‘mondje dicht!’. Tegen iedereen. We zullen haar aan land smokkelen, maar dat is niet definitief. Dat kan niet. We moeten heel goed nadenken hoe het verder moet met haar. En ik hoop dat we juist zullen handelen. Ik begrijp dat dit een sprookje is voor jou, Peere. Maar voor ons en voor heel de wereld is dit complete waanzin, de ontdekking van een levende zeemeermin is alsof er plots een marsmannetje in je tuin staat. Ik wil er niet aan denken wat er gaat gebeuren wanneer iemand buiten ons vier het te weten komt. Binnen het uur is zo’n nieuws de hele wereld rond en krijgen we iedereen op ons dak. En wat erger is: over heel de wereld zal er jacht gemaakt worden op zeemeerminnen. En dat zou jij toch zeker niet willen?”

Ze bleven op zee tot het donker was en voeren dan pas de haven in.
Peere week geen seconde van de kuip waarin de meermin lag.
Zonder verpinken bleef hij naar haar staren.
Gek genoeg lag de meermin in het water onophoudelijk naar Peere te kijken.
Ook vissen kunnen totaal van hun sokken zijn. Misschien bleef ze kijken omdat ze maar drie seconden iets kan onthouden en daardoor telkens opnieuw schrok en bleef kijken.

In zijn hoofd kon Peere moeilijk fantasie van werkelijkheid scheiden. Zo wou hij telkens de meermin recht zetten om haar boven water te laten ademen. “Maar zij blijft de hele tijd onder water” zei hij verontschuldigend tegen zijn maten. “Dat is wat vissen doen” antwoordde Bloemkool droog.

Peere zijn ouders woonden niet ver van de kade. De verhuis van de meermin verliep vlot en ongemerkt. Maar het was een oplossing voor één nacht. In de eerste plaats omdat het ligbad veel te klein was, de meermin kon niet eens helemaal onder water liggen, maar vooral omdat Peere niet wist wanneer zijn ouders terug zouden zijn.

Het waren net zo’n rare mensen als hun zoon. Sinds zijn vader met pensioen was, wandelde die iedere zomer naar Blankenberge. Dat lag vlakbij en het stikte daar van toeristen uit Antwerpen. Hij ging dan op drukbezette terrassen tussen hen in zitten en begon dan luidop te roepen: “met hiel Antwaarpe, mor nie mè mai”.
Er werd natuurlijk geschrokken en verbaasd opgekeken, maar ook gelachen, want iedere Antwerpenaar herkende zijn zwaar Oostends accent. Maar meer dan eens riep de cafébaas er de politie bij. ‘Ordeverstoring’ was de aanklacht. Peere kende de fratsen van zijn vader. Hij wist dat zijn ouders op elk moment naar huis gestuurd konden worden.

“Dan moeten we maar naar het zwembad van de burgemeester”, zei bloemkool.
“Hoezo? Onze burgemeester woont toch op een appartement?”
“Alleen als hij werkt. Maar voor echt en voor zijn gezin woont hij in een villa met zwembad.
Ik ken hem goed. Hij is nu met vakantie en heeft mij de sleutels gegeven. Ik moet het zwembad proper houden en een oogje in ’t zeil.”
“Maar waarom verhuizen we haar dan al niet deze nacht naar het zwembad?”

Peere zag dat niet zitten, hij had zijn zeemeermin graag één nacht bij hem gehad.


“Laat ons afspreken dat we om beurten ’s nachts bij het zwembad zullen waken?” kwam Baas met de oplossing.
De tuin van de burgemeester had hoge muren. Niemand kon zien dat ’s nachts de lichten op de bodem van het zwembad bleven branden.

Peere had de eerste dag al een mand vis mee. Zijn meermin moest toch eten ?
Hij liet ook een plastieken berghok uit de tuin van de burgemeester tot op de bodem van het zwembad zakken. Thuis op de zeebodem heeft zij zeker ook een soort huisje waar ze kan rusten en schuilen.
“Niet overdrijven, hé vriend” zei Baas, “de burgemeester weet van niks en dat wil ik zo houden. Zorg maar dat je alles mooi opruimt wanneer we hier weggaan.”

Als het hun beurt was lieten Slome en Bloemkool het licht uit en sliepen heel de nacht in een slaapzak onder het afdak. Baas kwam zelfs de tuin niet in. Hij waakte in zijn auto voor de deur van het huis.

Maar Dikke Peere kon er niet genoeg van krijgen. De eerste nacht had hij zijn zwembril mee om beter naar zijn vriendinnetje te kijken. De volgende nacht had hij zijn zwempak aangetrokken. Hij ging in het water. Hij wou niet denken aan de toekomst. Alleen nu telde. En nu wou hij in het water zijn bij zijn meermin. Er was toch niemand die hem kon zien. Niemand die hem kon tegenhouden. Hij zou deze droom tot het einde beleven.

De meermin verschool zich in het huisje op de bodem. Peere zwom er langs en keerde terug naar boven om lucht te happen. Na enkele keren kwam ze toch nieuwsgierig kijken. Eerst schuchter. Dan iets vrijmoediger en vervolgens zwom ze hem een stukje achterna om weer snel in haar schuilplaats te verdwijnen. Na verloop van tijd leken ze samen rondjes te zwemmen. Het ging steeds meer op een waterballet lijken. Alsof ze ervoor getraind hadden. Hij aan het wateroppervlak om lucht te happen, zij hooguit een meter onder hem. Ze waren net geliefden, al wist minstens een van de twee niet wat dat betekende.

Hij dacht nergens aan en ging volledig op in deze wondere momenten met haar.
Zo lang had hij nog nooit gezwommen, maar hij dacht er niet aan van uit het water te gaan. Hij dreef op zijn rug, om te rusten. Ik moet opletten dat ik zo niet in slaap val, zei hij tegen zichzelf.
De meermin kwam vlak onder hem zwemmen alsof ze een bedje voor hem wou maken.
Hij voelde zich gedragen door haar. Hij sloot zijn ogen en genoot. Hij zweefde als het ware in de zevende hemel. Gelukkiger dan dit zal ik nooit worden.
Langzaam draaide hij zich om. Hij wou haar kussen, knuffelen, in zijn armen sluiten.
De zeemeermin schrok niet. Integendeel. Ze kronkelde zich met haar staart rond hem en nam Peere stevig in haar armen. Peere liet begaan. Zij trok hem mee naar de bodem,
naar haar schuilplaats.

Daar zouden zijn maten hem ’s anderendaags uiteindelijk vinden. Nog steeds in haar armen. Zijn lippen waren blauw, maar er speelde een gelukzalige glimlach om zijn mond.

“Peere, Peere, Peere toch. Ik had het jou nog zo gezegd”, zei Baas met gebroken stem. “Peere, hou afstand. Ik weet waar je mee bezig bent, maar laat je niet meeslepen in jouw romantische fantasieën. Word toch niet verliefd op een vis… Neem desnoods een hond.”

“ Mannen, we moeten er voor zorgen dat dit op een werkongeval lijkt. Niemand mag ooit te weten komen wat wij hier nu gezien hebben.
Dit is ons verhaal: bij het binnenhalen van de netten moet hij een balk tegen zijn hoofd gekregen hebben en overboord gevallen zijn. Van de klap moet hij even bewusteloos geweest zijn, want hij was een uitstekende zwemmer. Hij verdween in de golven. En wanneer hij terug aan de oppervlakte kwam, een eind van onze boot, was hij al dood.”

Enkele dagen later vertrokken ze met de asse van Peere in een urne en met de zeemeermin in een kuip voor een laatste reis naar de Caraïben. “Waarom gaan we niet met onze vissersboot op vakantie. Naar de Caraïben, bijvoorbeeld?”, had Peere ooit gezegd. “Dat kan onze boot niet aan”, had Baas gezegd.
Maar nu waren ze toch op weg. Als eerbetoon aan hun jonge scheepsmaat. Het zou ook de laatste tocht met de boot zijn. Ze waren zo aangeslagen door het verlies van hun vriend dat niemand van hen nog op zee wou werken. Dat hadden ze samen besloten.

In de buurt van Haïti zochten ze een mooi koraalrif. Het water was helder, de zee was stil, het rif en de vissen die er in rond zwommen kleurrijker dan elders.

Als soldaten in houding stonden Baas, Bloemkool en Slome aan dek. Ze hielden een minuut stilte. Dan lieten ze de zeemeermin samen met de urne voorzichtig in het water glijden. Door het heldere water konden ze de meermin een heel eind volgen. Ze zagen hoe ze de urne in haar armen hield en meenam steeds verder het rif in.

“Zorg goed voor onze Peere”, zei Slome zachtjes huilend.
Baas legde zijn hand troostend op Slome zijn schouder. Bloemkool deed hetzelfde aan
de andere kant. “Misschien leven zeemeerminnen voor altijd”, zei hij zachtjes. “Samen met onze Peere.”
“Ze is hier in ieder geval beter af dan in onze koude bruine Noordzee”, zei Baas tot besluit.

Ze bleven nog een tijdje in Puerto Rico. Tot ze hun boot verkocht hadden.
Ze schreven een kaartje naar de burgemeester van Oostende.
“Excellentie, wij zijn hier in de Caraïben om afscheid te nemen van onze scheepsmaat Peere.
U zult al wel gehoord hebben van zijn werkongeval op zee. Zoals wij tot hier in Puerto Rico gehoord hebben dat het zwembad van de burgemeester van Oostende vol met vis zit. We hebben ook gehoord dat het een betaling in natura was voor de vele hand- en spandiensten verleend aan de vismijn. We denken dat het vooral kwatongen waren. Sole à la Oostende.
In ieder geval, mocht u met de vis in uw zwembad Oostende op een barbecue trakteren, zullen wij helaas onze kat moeten sturen. Zij zal in onze naam haar buikje rond vreten.
Groeten uit Puerto Rico.”

De drie scheepsmaten hadden geen zin meer in grote vissen.
Terug in België ging Bloemkool zich bezig houden met kleine garnalen.
Hij werd garnaalvisser in Duinkerke.
Zoals vroeger viste Slome ook nu achter het net. Hij verzamelde de schelpen die door het net werden omwoeld. Met veel geduld klasseerde hij ze in grote bakken. De blauwgrijze geribbelde, de beige geribbelde, de witte met gebogen streepjes, de volledig witte. Wanneer hij er daar genoeg van had, wist hij die te verkopen aan Shell die ze aan klanten aanbood in haar benzinestations over heel Europa. In elke schelp stond een kleine S gedrukt. Van Shell, maar ook van Slome.
Baas trok naar de stad, gooide het over een hele andere boeg en begon met een kledingmerk dat hij zijn eigen naam gaf: ‘Hugo Boss’.

HugoBe – sept. 2018

Dit bericht is geplaatst in Fantasie, Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *