Tandeloos lachen

Brieven aan Fons 2

Mijn vrouw vroeg me laatst, toen ik weer vol vuur over Fonske aan het vertellen was, wat ik zal doen wanneer we twee, drie of meer kleinkinderen hebben? Dat ik dan met hetzelfde enthousiasme de lof van al mijn kleinkinderen zal zingen, antwoordde ik. Omdat ik dat zo aanvoel. Ons tweede en derde kind zijn toch ook met evenveel liefde begroet geweest als ons eerste? Daar was en is geen speld tussen te krijgen. Zij zijn nog altijd evenveel mijn kleine wonderen en dat verandert niet naarmate ze ouder worden en gehaast met hun tijd mee moeten. Kinderen krijgen is het mooiste dat er is. Alleen kleinkinderen kunnen daar aan tippen. Daar raak je niet over uitgepraat. En dan nog meestal in de vergrotende trap. Omdat het besef als grootouder groter is. Omdat je niet meer aangevuurd wordt door “les must de Cartier”. Omdat je nu de tijd de tijd kan laten zijn en je vroegere mantra “first things first” het laatste van je zorgen is geworden.
Een kleinkind voegt een dimensie toe aan het leven van een ouder. Zeker wanneer je het van dichtbij kunt zien opgroeien. En het is geen kwestie van perceptie, het is nu dat het tot je doordringt dat elke beweging, elke blik buitengewoon is. Kom kijken, kom kijken, roep ik wel honderd keer naar mijn vrouw. En nog meer keer moet ik lachen om wat hij doet, hoe hij reageert. Donderdag is Fonsdag, een feestdag.
Gisteren bijvoorbeeld woei er een flink briesje buiten en ik stond met Fons op de arm aan het raam. Minutenlang keek hij naar de blaadjes van de rozelaar en de olijfboom hoe die in de wind trilden, tot hij de musjes in ’t oog kreeg die in de voortuin soms met vijf, zes tegelijk druk doende waren. Ze springen van tak naar tak, vliegen naar de struik van de buren, keren terug, duiken naar het mulle zand onder de struik en draaien een kratertje alsof ze een stofbad willen nemen. Fons zijn grote ogen vlogen mee heen en weer, nu en dan onderlijnd door een “oh”. Ik kijk kort mee naar de vogels om vooral van dichtbij zijn gezichtje te kunnen volgen. Mag ik het zeggen? Er is mooi, er is mooier en er is het gezichtje van Fons. Niet te verbeteren in verhouding en vorm.
De passage bij het raam maakt deel uit van het ochtendritueel van onze donderdag samen. Van het raam gaat het naar de oude spiegel tussen beide ramen, daar zal hij zichzelf op zijn spiegelbeeld een high-five toekletsen en dan kijkt hij al uit naar het bebaard mannetje met helm. Fons moet het beeldhouwwerkje even in handen nemen en aan de baard voelen. Dan kijkt hij naar mij, zoekt hij naar gelijkenissen of hoopt hij deze week de oude filmprojector van naderbij te mogen onderzoeken? Het is een Alef 9,5 mm projector, met de vertanding nog tussen de beeldjes in het midden van de film. Een uniek exemplaar dat ik zomaar voor mijn verjaardag kreeg van mijn leraar van het zesde jaar lager. Mijn verjaardag was een feest voor heel de klas omdat de leraar er een snipperdag van maakte. Nu klinkt dat raar, maar hij vond mij blijkbaar zo speciaal dat hij aan mijn moeder vroeg of hij mij mocht adopteren, ook al had hij zelf vier kinderen. Het zou Fons ook kunnen overkomen.
Maar terug naar “Fonske groet ’s morgens de dingen”. Met een klets op de helm van het beeldhouwerkje geeft hij te kennen dat we verder kunnen gaan. Dat wil zeggen, op naar een check van het licht in de laaghangende lampenkap. Het is een spaarlamp die langzaam lichter wordt. Brandt ze nog niet dan wijst hij de schakelaar aan en moet hij die even aanklikken en kijken naar het resultaat. Volgende stop is bij de porseleinen pop. Fons is geen jongetje dat met poppen zal spelen, maar het koude porselein intrigeert hem, ook dat oude kleedje met kant moet hij altijd even tussen de vingers laten gaan. Alle stofjes moet hij trouwens voelen, net als zijn moeder toen zij klein was. Hij wil ook alle materialen aan zijn scratch-test onderwerpen. Vooral de nieuwe kunststoffen wil hij analyseren. Met het hoofdje een beetje scheef om al zijn jonge verstand naar een kant te schuiven, neemt hij de nieuwe materie in zich op, zijn tactiele waarnemingen in diepe concentratie herschikkend.
Het hoofd van de pop scharniert, maar als die hem lijkt toe te knikken gaat zijn hoofdje telkens evenveel achteruit. Fonske is een kind van de zustersteden Antwerpen en Gent, maar zijn terugdeinzen interpreteer ik voluit als een Antwerps “nie mè maai, hé”.
Bij de pop ligt een grote oude waaier. Als ik hem laat openvallen en terug dichtklap, steekt hij zijn handje uit en houdt het terug in. Hij vindt het maar iets vreemd, zeker als ik in zijn richting waai, dan knipperen zijn oogjes dicht en trekt hij zijn neusje op terwijl zijn wimpers meetrillen. Het is niet zijn favoriet, dat is duidelijk, maar hij kan er niet aan voorbij.
Als ochtendgroet aan de vorige generaties wil hij stilstaan bij de portretten in huis. We hebben een fotografisch precies getekend portret van mezelf en mijn vrouw, niettemin lijkt hij mij meer te vereenzelvigen met de clownskop die ik ooit schilderde. Het portret van mijn vader wil hij ook altijd even aanraken, maar het meeste ontzag heeft hij voor het meer dan honderd jaar oude portret van mijn grootmoeder.
De volgende halte is dan een stuk schors waarin een hoofd gesneden is.  Iedere week wil hij een beetje anders leggen.  Op weg daarnaar passeren we de computer en zwaait hij met zijn armpjes en kijkt mij bevragend aan als die nog niet open staat. Hij weet dat er telkens een ander, geactualiseerd portret van hemzelf op het bureaublad staat en dat er meer dan honderd foto’s van hem in zitten en enkele tientallen filmpjes. Hij ziet zichzelf graag bezig, hoewel specialisten beweren dat kindjes op die leeftijd, we spreken van 9 à 10 maanden, zichzelf nog niet kunnen herkennen. Ze denken dat het een ander kind is. Ik weet het niet.
Hij is 8 maanden wanneer hij als djembé-muzikant op een stoeltje roffelt. Ritmisch met beide handen kloppen is al lang zijn ding. Ik film hem daarbij en film hem daarna als hij naar dat filmpje zit te kijken op de schoot van mijn vrouw. De eerste keer dat hij dat filmpje zag sloeg hij zowaar door naar de overtreffende trap van enthousiast en trommelde met nog meer geestdrift op de bureauruimte voor het scherm. Als hij dan daarna het filmpje ziet waarop hij tweemaal te zien is, op het scherm én daarvoor kan het zijn dat hij denkt dat hij naar anderen zit te kijken.
Maar hij krijgt er nooit genoeg van. Meer dan eens op donderdag trekt hij me mee naar de computer en wil hij zichzelf in actie zien. Fons die op zijn eetstoel trommelt en zijn longen test in hele zinnen van wisselende intonaties daidaidai; Fons in de box, die op zijn manier meezingt met de radio terwijl zijn gatteke ritmisch mee swingt. Of terwijl hij op mijn arm zit bij de radio, zodat hij het geluid kan regelen. Als ik dan dans en zing strekt hij zijn armpjes als een adelaar breed uit, fladdert met zijn armen op het ritme en zingt mee of lacht mij gelukzalig toe: “wij amuseren ons nogal eens, hé”.
Een ander filmpje toont Fons die achter de kat aan kruipt en haar, zoals ik in een vorig verhaaltje voorspelde, bij de staart neemt. Ik voeg hier onmiddellijk aan toe dat dit slechts één keer is gebeurd.
Onze poes is al meer dan honderd jaar oud, in mensenjaren gerekend, zij laat rustig betijen. Hoewel ze de eerste keer dat Fons rondkroop zelf nog verschrikt wegkroop, maar nu kennen ze elkaar en respecteren ze elkaars terrein. Het ziet er bovendien naar uit dat “poes” zijn eerste geconnoteerd woordje zal zijn.
Gisteren heeft hij een tweede woordje tot vier keer toe herhaald. Hij zei me correct na en ik denk dat hij er ook de juiste betekenis aan koppelde. Hij wou tegen een grote gevulde vaas duwen. Hij weet dat hij hier alles mag vastpakken en onderzoeken en misschien daardoor lijkt hij uit zichzelf te beseffen dat sommige dingen geen speelgoed zijn. Ik moet dan ook zo goed als nooit ‘neen’ zeggen, zoals ik nu deed met die grote vaas vol water en bloemen. Met mijn wijsvinger zwaai ik dan van links naar rechts voor het voorwerp. In eerste instantie keek hij weg alsof hij er niks mee te maken heeft. Zich vasthoudend aan de salontafel stapte hij een stukje weg om dan op dezelfde toon als ik: “neen, neen, neen” te zeggen. Had ik dat maar kunnen filmen. Nu was ik alleen met hem en wist ik even niet waar ik het had. Als ik streepjes zou zetten telkens hij mij op donderdag verbaast of aan ’t lachen brengt, het zouden er veel zijn.
Zijn strafste klanknabootsing tot nog toe is die van de poes. Omdat ze zo oud is miauwt ze niet meer, maar laat ze te pas en te onpas een diep klagend gejammer horen alsof ze de coyote van la Esterella is. Vorige week ging Fons naast haar zitten en deed haar na “grauw, grauw, grauw”. Waarschijnlijk heeft hij nog geen ‘klassiek’ miauwen gehoord, maar toch beseft hij dat dit een ongewoon geluid is. Hij weet dat niet alleen te imiteren, maar gaat daarbij zo naast de poes zitten alsof hij haar leed volkomen begrijpt en haar met zijn mimiek wil zeggen “het is toch niet zo erg, poes”.
Ik sta er telkens weer van te kijken hoe genuanceerd een kind zich non-verbaal enkel met zijn mimiek kan uitdrukken. Je ziet hem nadenken als hij op onderzoek is. Ik vermoed dat één wenkbrauw op, “tiens” betekent. Bij ernst is zijn mond een streepje. Bij inspanning steekt het puntje van zijn tong net uit en trekt zijn neusje in plooitjes. Nieuw is hoe hij zijn ogen ten hemel slaat, met de betekenis “hemel, ze begrijpen het niet”. Ik vind het allemaal fantastisch, maar het mooiste is wanneer hij door het dolle heen is. Als hij bijvoorbeeld door de kamer kruipt, achterom kijkt en één hand opsteekt om te zeggen: ‘ waar blijf je’. Hij begint al te stralen als ik, eveneens op handen en knieën, achter hem aankom. Als ik doe alsof ik niet verder kan en plat op de grond blijf liggen terwijl ik, zoals hij altijd doet, met platte handen op de grond trommel, kirt hij het uit van pret en komt zo snel als hij kruipen kan naar mij toe en gaat hij ook languitgestrekt op de grond liggen of komt van zottigheid in mijn neus bijten.
Hij kan zo onbevangen en onbezorgd blij zijn. En ik mag daarbij de speelkameraad zijn waar hij zich tegenaan gooit als hij moe wordt, de reus, toch van uit zijn perspectief, naar wie hij zijn armen uitstrekt als hij opgepakt wil worden, de extra radio, wanneer we bij de muziek staan te swingen en ik een trompetsolo op mij hand meespeel. En dan heb je weer die switch van mimieken. Hij giert het uit als ik met mijn hand in trechtervorm tegen mijn mond trompet speel, maar dan zie je hem plots ernstig denken : “wacht ’s even, dat kan toch niet dat die daar een trompet in zijn hand heeft…” waarop hij mijn hand opentrekt. Check and double check.
Hoewel hij weet dat het donderdag altijd een beetje circus is. Zeker als ik hem eten geef. Verstrooi de mensen terwijl ze eten en hun mond valt vanzelf open en een volgend schepje kan binnen gelepeld worden. Zingen en geanimeerd vertellen helpt altijd, maar soms moet je als een eens bord op je hoofd zetten en als dat niet straf genoeg meer is, zet je eerst een beker op je hoofd en daarop een bord en daar bovenop nog een beertje. Of je neemt datzelfde bord voor je gezicht en komt er langzaam vanachter piepen. Doet het altijd. Met een vaatdoek breng je nog meer swing in de show. En ondertussen maar fruitpap geven. Een bord rondtollend tot net niet tegen het plafond opgooien en met je andere hand opvangen. Ik leef me uit en Fons is een dankbaar publiek, zolang de geluiden hem niet aan ’t schrikken brengen. Zo sloeg ik eens met een lege Pet-fles op mijn hoofd. Hij schrok van het lawaai – en misschien ook wel van de onzin, wie slaat er nu met een fles op zijn hoofd – en begon zowaar te wenen. Ook moet mijn stem altijd herkenbaar blijven. Mijn kinderen vonden het vroeger geweldig als ik de stemmetjes van Sesamstraat nadeed, maar Fons was in paniek toen ik de stemmetjes van de Gamma-reclame nadeed, toen die op de radio waren. Wat moet dat worden als hij later zijn moeder hoort toneelspelen of zingen?
Als hij moet gaan slapen zal ik voorlopig nog geen Bert en Ernie-verhaaltjes vertellen. Rust is dan het codewoord. Vroeger bleef hij soms tot hij insliep je hand vasthouden, of kraste hij met zijn nageltje over de armband van mijn horloge. Dan had hij zijn ogen toe, maar dat vingertje bleef in beweging. Zo mag je als Fonske-fluisteraar ook nooit stilvallen. Vertel iets, bijna onhoorbaar stil en behoorlijk monotoon en hij zeilt weg naar dromenland.
Fonsdagen zijn echte feestdagen voor ons en ik denk dat Fons het op zijn minst ook een topdag vindt. Hij merkt dat hij van de eerste tot de laatste minuut mijn volle aandacht heeft en ik hem alle tijd en ruimte geef. Ik denk dat hij daar wel bij vaart. Speelgoed is leuk, maar alledaagse dingen zijn soms nog leuker en vooral interessanter.
Op donderdag vertrekt hij op exploratietocht, de crèche is dan ver weg, hier is hij de captain of the ship, die richting en timing kiest. Radioknoppen, afstandsbedieningen, alles mag hij uitproberen. Als hij de radio te luid zet, draait hij zelf de knop naar de andere kant. Het lijkt eenvoudig als ik dat zo zeg, maar een kind van nog geen jaar oud dat vaststelt ‘dit is te luid’, daarover nadenkt en herinnert hoe je dat geluid dimt en vervolgens correct daarnaar handelt, is wonderlijk.
We hebben een secretaire-meubel staan. De top om de onderste schuif open te trekken zit los. Iedere week moet die top er af en die rolt hij dan de kamer rond. Hij weet welke toets hij moet aantikken om zijn foto’s, in diashow op het scherm naar het volgende beeld te brengen. Dat vingertje gaat dan zonder aarzelen naar de juiste toets. Dat is goed voor zijn motoriek, denk ik dan. Net zoals hij bij het winkeltje van legoblokjes het knopje van het belletje met zo’n precisie weet in te drukken.
Hij creëert zijn eigen rituelen. Zo moet hij ook altijd op een bepaald moment van de dag de staanlamp aan en uit trekken, daar is zo’n leuk afhangend kettinkje voor… Ook de afstandsbediening van de televisie moet hij even manipuleren. Het kan geen kwaad want de tv staat in een kast. Maar hij weet op welk knopje hij een rood of een groen lichtje kan laten branden op de de afstandsbediening. Dat doet hij dan een paar keer alsof hij zichzelf wil testen “kan ik het nog?” en dan legt hij de afstandsbediening terug op zijn plaats. Zeg gerust dat ik een simpele duif ben die alles speciaal vind, maar de donderdagen vliegen voorbij, just watching him.
In een boek over de werking van ons geheugen dat ik voor mezelf las omdat ik vind dat ik vandaag vergeten ben wat ik gisteren gegeten heb, stond dat wij ons niets herinneren van voor de leeftijd van drie. Ik schrok ervan, ik dacht dat een falend geheugen alleen iets voor ouderen was.
Daarom schrijf ik dit nu ook voor jou, Fons, voor later. En voor mezelf, voor nu. Volgende maand stap jij wellicht ‘los’ naar jouw eerste verjaardag. Nu probeer je aan het handje je passen uit. Grappig groot alsof je bij elke stap een beek over moet.
De tijd gaat snel en jij evolueert nog sneller. Zonder foto’s zouden we niet meer weten hoe je er drie maanden geleden uitzag. We zien het beeld van nu, met de nuances die we er gaandeweg aan toevoegen. Het verhaal krijgt zoveel zijwegen, aanvullingen en perspectieven. Het leven dat nog moet beginnen is nu al zo veelzijdig ‘gelaagd’. Misschien is het eerste jaar het belangrijkste jaar. Het komt in ieder geval nooit meer terug. Vooral die onbevangenheid zal verdwijnen. Het pure zijn zonder externe druk. Ik zou met John Lennon tegen de wereld willen schreeuwen : “all we are saying is give Fons a chance…”
De melktandjes zitten klaar onder het tandvlees dat al één fijn wit lijntje vrijgeeft. Tandeloos lachen en toch schitteren, het is alleen kindjes gegeven. En dat hoort zo. We zouden het zelfs verschrikkelijk vinden mochten ze met tanden geboren worden. De bevallende vrouw nog het meest.
Fons ‘kon’ als geen ander tandeloos lachen. Met zijn fonkelende pretoogjes. Voortaan zal hij mét tandjes iedereen in zijn omgeving doen wegsmelten met zijn hartverwarmende uitstraling. Het is alsof hij van een andere planeet komt. Van de sterrengroep “blijgezind” bijvoorbeeld. Zijn mama was ook zo’n zonnetje, maar vergeleken met haar is Fons het hele zonnestelsel. En na de tandjes, zal hij beginnen lopen en dan praten, praten, praten… Van zijn moeder krijgt hij zeker een tsunami van taal. Van mij krijgt hij altijd het laatste woord. (In den beginne…).

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.