TUTTITITTI IN DE WIND

  • Voorbije zomer maakten we met de kleinkinderen een filmpje. Titus werd TUTTITITTI een straatartiest. Otto werd Otto Centjes, zijn manager. Fons werd amateur detectieve Fons Holmes. En Gloria speelde Slavica, een rare snijboon uit een zo droevig land dat het in onze taal Tranendal zou heten. Tuttititti zou haar volk kunnen blijer kunnen maken. Als zij hem nu eens meenam?
  • Als een afgeleide van ons filmpje schreef ik onderstaand verhaal voor de Voorleesweek, speciaal voor het kleuterklasje van Titus die de hoofdrol krijgt in het verhaal

Titus en Otto hadden gezien hoe mensen, helemaal in goud geschilderd, zomaar geld kregen omdat ze zonder bewegen op een bak bleven staan. “Dat kan jij ook”, zei Otto.
Otto noemt zichzelf Otto Centjes, omdat ie graag centjes verdient.
“Als jij ook zo stil staat als een beeld en dan plots jouw gekke bekken trekt, zal iedereen wel schrikken, maar jou ook heel schattig vinden. Daar ben ik zeker van. Je moet je alleen leuk verkleden en een opvallende naam hebben.”
‘Ik wil dan een superbeestje zijn’, had Titus gezegd. 
‘Dat is een goed idee. Misschien kan oma jou wel verkleden in een lieveheersbeestje, of superbeestje zoals jij dat noemt. Met een rood schild en zwarte stippen.’
Oma maakte een vlieger op maat van Titus. Rood met zwarte stippen.
Eentje die hij zelf kon aandoen.
Fons Holmes, de neef van Otto en Titus maakte affiches en t-shirts. 
Otto vond “Tuttititti” wel een leuke naam. Die klonk een beetje Italiaans.
Fons had zelfs een liedje klaar voor wanneer er veel volk was: 
Tuttititi tititu Tuttititi tititu Tuttititi tititutu hatsjie hatsjoe
Tuttititi tititu Tuttititi tititu Tuttititi tititutu hatsjie hatsjoe

Otto en Titus speelden met een onzichtbare bal. 
Tsjik, tsjak, niets gezien en toch in de zak. 
Ze waren zo maar een beetje aan het oefenen op de dijk. 
Maar de mensen bleven staan kijken. Dat was een goed teken.
Een van hen was Slavica. En dat was minder goed.
Otto kende haar. Zij had hem al eens afgelikte lollies willen verkopen. 
Wie had kunnen denken dat die enkele dagen later Titus zou ontvoeren.

“Als je meekomt, krijg je een kado van mij “, had ze gezegd. 
Titus wou dat kado wel eens zien, maar hij werd gewoon in de koffer van haar auto
gesmeten… En ontvoerd. 

Gelukkig kon Titus snel uit de koffer kruipen en zijn handjes slim voor de ogen 
van Slavica houden, zodat die niet kon rijden. Zo konden Otto en Fons hen inhalen
en Slavica uit de auto sleuren.

“Wat was jij van plan”, vroeg Fons streng. “Euh ik wou Tuttititti naar huis brengen”
“Je weet niet eens waar hij woont”
“Maar Tuttititti weet het toch wel …”

Otto Centjes en Fons Holmes ondervroegen haar als echte speurders. 
Slavica gaf toe dat ze iets heel fout had gedaan, maar ze wou Titus niet echt ontvoeren.
Ze wou hem meenemen naar haar land om de mensen daar blij te maken met zijn fratsen. Niemand was ooit vrolijk in haar land. Daarom heette het ook “Tranendal”.
Ze had geen kwade bedoelingen. Integendeel zelfs. Want wat is er fout aan mensen gelukkig willen maken? Ze wist zeker dat zoiets met Titus kon lukken. Zo fantastisch vond zij hem.
Ze mocht blijven. En die reis naar haar Tranendal kwam er later misschien nog wel van.
Ondertussen zouden onze vrienden hier aan de kust centjes proberen te verdienen. 
Titus stond op een bankje met zijn lieveheersbeestje-vlieger om zijn schouders.
Wanneer iemand een cent in zijn mandje gooide, trok hij grote ogen, fladderde 
met zijn handjes naast zijn gezicht of huppelde enkele meters verder. 
Het publiek genoot. Dit was zo lief, zo schattig, zo grappig. Iedereen kon er zich mee amuseren. Zelfs de wind amuseerde zich met Tuttititti. 
Wanneer Tuttititti deed alsof hij ging vliegen gaf de wind hem steeds een duwtje in de rug. “Woei” Elke keer een beetje meer. “Woei, woei, woei” 
Het publiek applaudisseerde en gilde tegelijkertijd. En de wind dacht : ik zal ’s laten zien
wat ik kan, en hij blies Tutittiti als een echte vlieger de lucht in. 
Hoe kan dat, zeiden de mensen. Hoe doet die jongen dat toch. Hoe kan die zomaar vliegen. Zo’n show hadden ze nog nooit gezien. Vliegers zijn natuurlijk gemaakt om te vliegen, maar met een jongetje van vier jaar daaraan gehangen, dat is toch ongelofelijk? 
Niemand dacht dat de echte wind een grap met hen uithaalde. En met Titus. 
Een politieagent vond dat hij de orde moest herstellen en riep boos: “Het is nu genoeg geweest. Kom onmiddellijk naar beneden. Het is verboden in de lucht te vliegen.” 
Titus haalde zijn schouders op en stak zijn armen uit. Ik kan er niks aan doen, het is de wind.

De brandweer werd er bij gehaald. De mensen moesten opzij, zodat de brandweerwagen door kon. Ze rolden hun ladder helemaal tot op het hoogste punt en reden zo achter Tuttititti aan. Maar die draaide in rondjes. Als een ballonnetje. Gedragen door de wind. Het publiek joelde. 
“Dat de kite-surfers aan zee hem naar beneden halen, riep iemand.
Help hem toch. Seffens botst hij tegen de gebouwen.” 
Maar Titus bleef in de lucht en met de hulp van de wind kon hij zich sturen naar het grote beeld van zeemannen iets verder op de dijk. Het volk stapte met hem mee en er klonk een grote “Oooh” wanneer Titus rustig op het standbeeld landde. 
Het applaus golfde over de hoofden heen. Iedereen wou deze fantastische stunt filmen.
Ondertussen liepen Otto Centjes en Fons Holmes rond met hun mandjes om centjes te ontvangen.

Tuttititti speelde met het publiek. Bovenop dat grote echte standbeeld deed hij weer alsof hij een standbeeld was. Ondertussen hield hij de brandweermannen beneden in ’t oog. Die hielden een groot zeil vast waarop Titus kon landen. 
Na enkele minuten spreidde hij zijn armen. Het publiek wist wat er ging gebeuren en telde af: Eén, twee, drie… en op drie sprong Tuttititti naar beneden. Met een sierlijke duik landde hij in het midden van de cirkel van het zeil. Het applaus rolde over de dijk, langs het strand, naar de zee. Nu hij beneden was wou iedereen bij Titus geraken, hem  aanraken, hem zoenen en knuffelen, maar die politie-agent was er weer eerst bij. 
Met zijn boekje in de hand begon hij: “Hoe komt het dat jij kunt vliegen?
Tuttititti haalde zijn schouders op. Hij wist het zelf niet.
“Vertel me dan maar ’s hoe jij heet?” 
“In het echt heet ik Titus, maar voor de show noemen ze mij Tuttititti”, zei Titus. “Dat is met zes keer T. Je kunt het lezen op de affiches.” 
“Hoor es pimpeloentje, ik kan wel schrijven hé. “Ik ben geen pimpeloentje” zei Titus direct, maar een “superbeestje”.
Het publiek joelde Super-beest-je, super-beestje, super-beestje … En nog voor de agent een volgende vraag kon stellen, werd die omver gelopen door vurige supporters die Titus op de schouders namen en hem in triomf weg droegen van die vervelende agent. 
Titus genoot ervan en stak zijn Lieveheersbeestje-vlieger in de lucht. In het passeren knipoogde hij naar Otto Centjes. Die stak zijn duim omhoog. Veel centjes Titus, riep Otto Centjes.  “Yes, yes” juichte een gelukkige Titus, terwijl hij door zijn dragers tot bij het opvangzeil van de  brandweermannen werd gebracht. Die gooide hem met plezier terug de lucht in. Het publiek applaudisseerde en joelde telkens Tuttititti in de lucht werd gegooid.
Die dag kende iedereen Tuttititti het superbeestje in de rode vlieger met zwarte stippen.

Hugo Bernolet – 12 november 2023

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *