EGEL DE VLEGEL

Hij heette eigenlijk Prikkertje, maar mama noemde haar jongste egel ‘vlegel’.
Zoals wij wel eens tegen een lieve deugniet zeggen. Maar dat wist mama egel natuurlijk niet. Prikkertje kwam op een dag thuis met een VL-sticker op zijn rug.
Wandelaars hadden hem gevangen en voor de grap die sticker op geplakt.
“Ons jongste egeltje is een vlegeltje geworden”, zei mama.
Papa kon er niet mee lachen. Hij was boos. Het is Prikkertje zijn eigen schuld. Egels moeten niet bij mensen rondhangen. Egels verstoppen zich. Of slapen overdag. Papa noemde Prikkertje daarom ‘ezel’ in plaats van ‘egel’.
Voor een stuk had papa gelijk. Prikkertje was dan wel geen ezel, maar een gewone egel  was hij toch ook niet.
In plaats van een veilig nest te bouwen tussen de wortels van een boom of verborgen in het struikgewas, ging Prikkertje wonen bij het restaurant aan de speeltuin in het park.
Hij ging ook niet zoals andere egels op zoek naar slakken, kevers, spinnen of regenwormen om te eten. Iedere dag wachtte hij tot het restaurant zijn etensresten weggooide. Dan had hij keuze zat. Hij at kliekjes van pannenkoeken, frieten, spaghetti, balletjes in tomatensaus, mini hamburgers. Eigenlijk alles wat kinderen op hun bord laten liggen. Waarom zou hij op zoek gaan naar slakken en kevers als hij zonder moeite dingen kon eten die de mensen aten. Want in zijn dromen was hij een mens. Klein van gestalte, geen halve kilo zwaar en ja, met stekels. Maar die maakte hij meermaals per dag nat in het beekje achter het restaurant. Zo leek het dat hij gel in zijn haar had. Tot het opdroogde en hij weer het beekje moest.

Prikkertje vond zichzelf cool. Mocht hij kunnen praten zou hij spelende kinderen aanspreken en zich voorstellen als een prins die in een egel veranderd was.
Wie wil hem terug tot mens kussen ?

Hij kon  niet praten. Maar hij kon de mensen wel verstaan. Meestal zat hij te luistervinken onder een bank bij de speeltuin. En wanneer de kastanjes uit de bomen vielen, ging hij graag tussen de bolsters liggen in de hoop dat kinderen hèm oppikten in plaats van de bolsters. Stel je voor dat er een kindje zou zeggen “Oh, mama, kijk eens een egeltje, hoe lief. Mag ik het meenemen naar huis?” Hij zou dan met plezier in hun tuin wonen en hij zou daar uit dankbaarheid alle slakken, spinnen en kevers vangen. Zolang ze maar naar hem omkeken en hem als een van hun vriendjes beschouwden.

Hij had geen voorkeur, maar als hij echt mocht dromen zou hij mee naar het huis willen van die twee jongens en dat meisje. Die leken hem zo leuk. Hij zag vanonder zijn bankje hoe die zich samen amuseerden, veel lachten en lief waren voor elkaar.
Hij had onthouden dat de broertjes Fons en Otto heetten. En hun zusje Gloria.
Hij hoorde hen heel de tijd door toneeltjes spelen. De meeste ideeën kwamen van grote broer Fons. Maar wanneer Otto de leiding nam en iedereen hem moest nadoen, speelden Fons en Gloria met veel plezier mee. En dat was ook zo wanneer het meisje met dat mooie haar zei wat ze gingen doen.
Prikkertje luisterde er naar op zijn buikje liggend met zijn pootjes onder zijn kin.
Soms kon hij niet aan de verleiding weerstaan van zich even te laten zien.
Hij liep dan van de ene bank naar de andere. Vlak voor hun neus. Zodat ze hem zeker zouden zien. Egels kunnen twee meter per seconde lopen. Prikkertje kon bijna dubbel
zo snel, zodat hij eigenlijk aan Fons, Gloria en Otto voorbij flitste.
“Kijk een stekelvarken”, gilde Gloria.
“Dat is geen stekelvarken, dat is een egel”, zei Fons.
“Is dat niet hetzelfde maar met een andere naam?” vroeg Otto.
Prikkertje wou uit zijn schuilplaats komen. Hij kon het niet verdragen als ze hem een stekelvarken noemden. Stekelvarkens hebben stekels tot dertig centimeter lang. En die wonen niet hier, maar in Afrika. Het zijn knaagdieren en egels zijn insecteneters of eten, zoals ik, alleen kliekjes van een goed restaurant. En bovenal: wij zijn geen varkens.

Prikkertje had Fons wel willen zoenen toen die in zijn plaats perfect het verschil tussen een egel en een stekelvarken uitlegde. Gelukkig kon Prikkertje zich inhouden. Stel je voor dat hij Fons pijn zou doen met zijn stekels. Of, nog erger, dat Fons in een egel zou veranderen.

Elke dag liep Prikkertje langs de speeltuin om te zien of zijn vriendjes er waren.
Zo hoorde hij op een keer  het meisje vertellen dat ze op de hoogste verdieping
van het opa-huis uit het raam had zitten kijken naar het bloementapijt op het kerkhof…”
Zij wonen in een opa-huis tegenover het kerkhof. Het ontroerde Prikkertje. Zijn opa-egel woonde vroeger op het kerkhof en lag daar nu begraven. Hij ging er soms ’s nachts naar toe. Dit kan geen toeval zijn. Dit is een hemels opa-verhaal.

Ik moet gewoon naar hen toe. Prikkertje kroop dichterbij zodat hij goed de geuren van zijn vriendjes kon opsnuiven. Egels hebben een ongelooflijk scherpe reukzin. En een olifantengeheugen voor geuren. Met de geuren die hij nu had opgesnoven zou hij van op het kerkhof kunnen zeggen in welk huis zijn nieuwe vriendjes woonden.

Deze nacht ga ik er naar toe, zei hij tegen zichzelf. Eerst ga ik dag zeggen aan het graf van mijn opa en dan steek ik de straat over. Op zoek naar hun huis. Als ik niet achterom kan in hun tuin, dan blijf ik wel in de voortuin zitten tot ze mij opmerken. Ik kan een beetje puffen en knorren en grommen, dan zien ze me zeker. Hij liet het grommen vallen. De kinderen zouden kunnen denken dat ik boos en ben en hen wil aanvallen.

De volgende nacht vertrok Prikkertje uit het park op weg naar het kerkhof. Hij vond het niet ver. Egels leggen iedere nacht makkelijk vijf kilometer af, op zoek naar eten.
Het kerkhof lag niet eens twee kilometer verder. Onderweg kwam hij veel andere egels tegen. Dat was een blij weerzien.
Aan iedereen die hij tegenkwam vertelde hij dat hij een thuis gevonden had bij drie lieve kinderen en dat hij nu echt bij de mensen ging wonen. Ja, vreten jullie je buikje maar vol
om dan een half jaar in winterslaap te  gaan. Ik ga van het leven genieten. Beetje eten,
beetje jagen, beetje spelen. Maar me vooral laten verwennen door Fons, Otto en Gloria.

De ene egel vond Prikkertje goed gek. De andere feliciteerde hem met zijn nieuw leven, maar de meesten waren een tikkeltje jaloers omdat zij zo’n avontuur als dat van Prikketje niet aandurfden.

Lang was hij niet blijven hangen bij het graf van zijn opa. Hij was te nieuwsgierig naar het huis van Fons, Otto en Gloria. Hij zou het makkelijk vinden. Er was maar één straat langs het kerkhof waar er direct aan de overkant huizen stonden.

Hij kroop het kerkhof uit. Er was nog een brede strook gras vooraleer hij aan de rijweg kwam. Hier moest hij goed opletten. Hij had nog maar pas gehoord dat er ieder jaar bijna driehonderdduizend egels door auto’s worden doodgereden. Dat zou hem niet overkomen. Hij had dan wel zoals alle egels zwakke ogen, maar hij was slimmer dan de rest. Hij zou oversteken aan die grote bouwwerf. Die had de helft van de straat in beslag genomen zodat er voor de auto’s nog maar een smalle doorgang overbleef.
Met zijn fenomenale loopsnelheid was hij in minder dan een seconde aan de overkant. Daar bleef hij even nahijgen van zijn sprintje. Van het moment dat hij zijn ademhaling terug onder controle had herkende hij de geur van Fons, Otto en Gloria vlakbij.
Een huis of twee verder wist hij het zeker. Hier wonen zijn vrienden. Aan dat venster boven had Gloria staan kijken naar het bloementapijt op het kerkhof.

Mocht hij het gekund hebben zou hij meteen hebben aangebeld. Hij hield zich voorlopig schuil onder de grote rozenstruik in het midden van de voortuin.
Hij vleide zich neer in het gras tussen de herfstbladeren. En deed zoals alle egels doen. Hij draaide rond en rond tot de bladeren een dikke wand rond hem vormden. Daarna viel hij in slaap en droomde van zijn nieuw leven in de tuin achter dit huis van Fons, Otto en Gloria. Hoe zij hem eten gaven en hem knuffelden. Hij zou zich nooit meer ter verdediging in een bolletje rollen. Hij zou zich laten pakken en hen allerliefst met zijn grote zwarte ogen aankijken.

Toen hij wakker werd was hij een beetje boos op zichzelf. Kijk nu eens aan hoe ik als een gewone egel doe. Ik lig hier verdorie opgerold in de bladeren. In de plaats van me zichtbaar op te stellen bij het huis, zodat ze mij morgen onmiddellijk zien en mij herkennen als het egeltje van in het park en mij in hun huis en in hun leven opnemen.

Oeps, wat is dat? Een keldergat.
Auw, ik val. Help! Hoe kom ik hier uit. Die wand is veel te hoog voor mij.
Zal ik roepen? Kunnen ze mij horen? Gaan ze mijn kreten herkennen?
Gelukkig is dit een koekoek-keldergat met een groot venster op de kelder.
Morgen zullen ze wel melk of iets anders in de kelder komen halen en dan zien ze mij
en dan zullen ze zeggen “Ooh, lief egeltje, ben jij naar ons gekomen.”

Maar niemand moest die dag in de kelder zijn.
En het egeltje dat bij de mensen wou wonen en zich niet zoals de andere egels
volpropte met eten stierf van honger in zijn slaap.

Toen we Prikkertje gingen begraven leek hij vredig te lachen.
Alsof hij nog in dromenland was. Bij Fons, Otto en Gloria.
Op zijn graf staken we een prikkertje van de kaasschotel van de avond tevoren.
Op het vlaggetje schreven we “Egel de vlegel” met een kleine vl.

Naschrift: Ik las in de krant dat je een schijnbaar dode egel niet te snel moet begraven. Hij kan in winterslaap zijn. Gelukkig ligt Prikkertje in een ruim bemeten luchtdoorlatende doos. Misschien komt hij na zijn winterslaap dan toch nog aankloppen?

HugOpa
2 november 2019

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.