Fodie en Glodie spelen toneel

Fodie en Glodie zijn Fons en Gloria. Ik schreef voor hen een aaltal verhaaltjes voor bij het slapengaan.

Glodie was nog heel jong toen ze al prinses wou worden. Zoals jongetjes brandweerman willen worden of voetballer. Alleen, een jongetje dat in een voetbaltruitje speelt, daar kijkt niemand van op, maar Glodie wou zelfs als prinses gekleed naar school gaan.

Dat ze aan tafel een schort aan moest om haar prinsessenkleed niet vuil te maken nam ze er meestal graag bij. Maar over het algemeen vond ze dat zij niet moest luisteren, maar dat er naar een prinses geluisterd moet worden.
Fodie speelt ook graag Power Ranger, Ninjah of een geheime soldaat die alle truukjes van de Power Rangers kan toepassen, maar hij weet dat het een spel is.
“Als je een echte prinses bent, is jouw papa een koning. En ik weet dat dit niet waar is, want wij hebben dezelfde papa.”
“Dat weet ik, maar ik ga wel met een prins trouwen…”
“En waar ga je die dan vinden? In de Prinsenstraat misschien…?”
Telkens als Fodie gelijk had en zij niet meer wist wat antwoorden, danste ze even rond met haar hand sierlijk in de lucht en haar kleed zwierig volgend in haar beweging.
“Oh, Fodie, jij hebt mij een goed idee gegeven met die Prinsenstraat…
“Wat, ga je echt jouw droomprins daar zoeken?”
“Neen, nu nog niet, ik ben nog een kind, maar ik wil een toneeltje spelen met straatnamen. Ik noem een straat en jij zegt er iets geks bij…”
“Maar daar moeten we toch geen toneeltje voor spelen?”
“Jawel, want ik ben dan een prinses en jij een oud mannetje. Toe, Fodie, speel mee met mij. Weet je, in mijn verkleedvaliesje heb ik nog valse snorren zitten en dan mag jij zo’n snor op kleven. “

Dat vond Fodie wel leuk. Hij nam een pijp van het rekje van papa en ook zijn zomerhoedje en met de oude uilenbril van mama op zijn neus was hij gereed.
“Jij zit daar dan op een bankje in de zon jouw pijp te roken en ik kom als prinses voorbij en ik stel jou een vraag en jij antwoord dan iets leuks…”
Glody zei altijd hoe het moest en dat was dan hoe zij het graag wou.

“Meneer, mag ik iets vragen? Ik zoek hier in de buurt de Palingstraat.”
“Maar madammeke, ik zou toch niet met die glazen schoentjes en dat lang kleed in de Palingstraat durven gaan. Weet je, er kruipen honderden lange palingen uit de riolen en met een auto kun je die platrijden, maar als je te voet bent en glazen schoentjes aan hebt en vooral met dat lang kleed, daar zijn ze gek van, zeker als het roze is, want weet je roze is de lievelingskleur van slangen.”

“Meneer, luister eens goed: ik ben niet zo maar een madammeke, maar een prinses en prinsessen dragen nu eenmaal roze of blauwe lange klederen en het zijn jouw zaken niet maar ik moet naar de Palingstraat want ik heb daar familie…”
“Ja, de koning zeker… Woont die in een groen huis, want paling in ’t groen is erg lekker.”
“Meneer, dat is niet grappig. Weet je dan misschien de Beekstraat, daar heb ik ook familie.”
“Ja, in de Beekstraat ga je geen palingen vinden, want met die weer staat de beek helemaal droog. En maar goed ook want prinsessen kunnen niet zwemmen met hun prinsessenkleed.”
“Meneer, ik vind jou heel onbeleefd. Moet ik jou misschien met mijn mattenklopper tsjoekedetsjoek billenkoek op je broek geven?”
“Billenkoek op mijn broek? Van jou, kakkebroek. Weet je, ik doe niet meer mee.. Ga maar naar de Prinsenstraat, Prinsesje kakkebroek, prinsesje in den hoek..

En Fodie, die heel snel kan lopen, springt op en loopt weg.
“Pak me dan, als je kan” roept hij. Natuurlijk kan Glodie niet volgen in haar lang kleed en op haar glazen muiltjes.
Om haar te plagen blijft Fodie telkens even staan en als Glodie hem dan bijna kan grijpen, zingt Fodie: “Prinses, zeverbes, zever in een tutterfles… Prinses, zeverbes, zever in een tutterfles…”
Glodie wordt er moe van, maar ze wil niet opgeven, daarvoor is ze te kwaad.
De volgende keer dat ze tot bij hem in de buurt komt, zwaait ze plots met haar mattenklopper naar Fodie, die schrikt, zijn handen voor zijn ogen doet en in die beweging struikelt en op de grond valt .
Glodie zet de mattenklopper op zijn keel en met haar andere hand grijpt ze naar Fodie zijn gezicht, terwijl ze grijnzend zegt :” Geef mijn snor terug”, en trekt aan de snor van Fodie.

“Auw, dat doet pijn.” Zit de snor te vast gekleefd of is zijn echte snor beginnen groeien omdat hij zo lang naar die prinsessenverhaaltjes moest luisteren.
Tja, hoe kon dat, Fodei had een echte snor gekregen. Nu was hij de jongste snorremans ter wereld.
“Ik moet die snor terug. Die is van mij”, zei Glodie boos.
“Toch niet, kijk maar ze is gegroeid, ze komt uit mijn gezicht…”
Op de radio zong iemand “Hé, prins het is tijd dat jij je scheert.”
“Al die prinsen en prinsessen, ik wil het niet meer horen” en hij drukte zijn handen op zijn oren.
“Kinderen”, riep mama “komen jullie eten?” Fodie was al wat hij gezegd had over prinsessen meteen vergeten.
“Wat gaan we eten, mama”, riep Fodie terug.
“Ik heb  patatjes met prinsessenbonen voor jullie”.
“Aaaah” klonk het luid door de gang.

Dit bericht is geplaatst in Fons, Gloria en Otto. Bookmark de permalink.