Nu ik bijna geen haar meer heb op mijn hoofd, mag ik zonder badmuts in het zwembad. Vroeger, toen mijn haren nog lang en belangrijk waren voor mijn imago, moest ik ze willens nillens in een idiote badmuts stoppen. Dat waren de spelregels. Zonder muts kwam je niet in het water.
Zo werd ik ook een keer naar huis gestuurd omdat ik hippiegewijs op blote voeten naar school kwam. Het was nochtans geen uniformschool, maar het mocht niet. Uitgesloten. Of je werd uitgesloten. Als iedereen gaat doen waar hij of zij zin in heeft, zegden ze, is de samenleving zoek.
Wie zijn eigen regels wil maken moet maar op een eiland gaan wonen. In een samenleving moet je de regels en overeenkomsten volgen. Zeker wie er later bij komt. Het is zo oud als Adam en Eva uit het aards paradijs. Ze konden alles hebben, zolang ze maar van die appelen bleven.
Regels komen uit de overlevering of groeien uit een consensus. Meestal zijn regels en overeenkomsten een afspiegeling van hetgeen in dat tijdsgewricht als een consensus over normen en waarden beschouwd kan worden. Voor de goede werking van een maatschappij, om het leefbaar te houden.
Het is gezond dat die regels en reglementen voortdurend onder druk staan, dat de nieuwe tijdsgeest ze in vraag stelt en dat ze kunnen evolueren wanneer de algemene mening evolueert.
Vroeger droegen de vrouwen hier ook een hoed of sjaal. En niet alleen in de kerk.
Nu draagt alleen het koningshuis nog hoeden, met Fabiola op kop, als levende voorbeelden van mensen die niet evolueren.
Vroeger ging men volledig gekleed pootjebaden vanuit een cabine die tot aan de waterlijn werd getrokken. Ooit deed de minirok meer stof opwaaien dan nodig was om er een te naaien en waren hotpants ook in de populaire betekenis hot. Maar zie, in een slingerbeweging wordt de monokini tegenwoordig terug ‘aangekleed’.
Kleding heeft met identiteit te maken. Groepsidentiteit veelal. Wie een parka droeg zat in een andere groep dan zij die een bomberjack droegen.
Je had mods en rockers, Johnny’s en Marina’s, punkers en gothic. Alleen de jeans bereikt alle groepen van de bevolking.
Een dress code staat niet alleen op dure uitnodigingen. Er zijn ook nu nog werkgevers die de lengte van het haar, de keuze van de kleding en het vuil onder de nagels van hun personeel controleren. Is dat erg? Een beetje maar.
Je weet dat wie bij Antwerp wil spelen, in rood en wit moet spelen. Zelfs de eerste burger van ’t stad, Patrick Janssens, zal daar niet in zijn GBA-uniformpje komen aandraven. Daarom blijft zijn slogan “’t stad is van iedereen” overeind, want hij kent de regels van het spel, wat kan en niet kan. Met zijn managerskwaliteiten zal hij waarschijnlijk zeggen: mannen, iedereen krijgt speelkansen en uitzicht op een vast contract en ik ga voor betere speelpremies pleiten en voor betere accommodatie zorgen, maar vergeet niet: de liefdevolle kleuren van Antwerp zijn rood en wit, dus laat die mauve-witte outfit thuis.
Wie dat dan niet doet zet zich buiten de club, zoals Laila Ekchouchou van de “blijfvanmijnhoofdoek-club” die kost wat kost de hoofddoek wil opdringen.
Janssens zou niet democratisch zijn als hij geen hoofddoeken aan zijn loketten wil?
Mag een samenleving, een school, een sportvereniging of een bedrijf nog wel zijn spelregels bepalen, alstublieft? Het zijn de enkelingen die daar misbaar over maken
die de democratie niet respecteren. Zij zetten de wereld op z’n kop wanneer ze als minderheid even hun regels aan de goegemeente gaan opdringen.
Wie ergens lid van wil worden respecteert eerst de reglementen alvorens zijn persoonlijke eisen te stellen. Het is elementaire beleefdheid. Daar hoeft geen verdere uitleg bij.
Een stad besturen is geen sinecure. Zeker wanneer iedereen zijn eigen wetten maakt.
Iedere morgen maak ik met plezier een kleine wereldreis, die al kleur krijgt in de Driekoningenstraat.
Ik ben altijd opnieuw gefascineerd door de chassidim Joden, met hun lange baarden, die als bij Tuizenfloot uitwaaieren als ze brommer rijden en zou het fijne willen weten van hun collectieve manie van hun hoeden met zakjes van de Carrefour of de Delhaize in te pakken wanneer er regen dreigt. In de Provinciestraat lopen Joden en Arabieren als mieren door elkaar en dichterbij in de Carnotstraat lopen zwarte Afrikanen heupwiegend en vaak zingend door de straat. Zo verschillend van de kleine drukke stapjes van de Chinezen iets verderop in Chinatown.
Ik kijk niet meer op van de totaal Noord-Afrikaanse Diepestraat waar het business as usual is, maar dan in slow motion. Ik schrik alleen wanneer ik via de de Plantin Moretus een binnenweg naar de Turnhoutsebaan neem, en de concentratie zwarte hoofddoeken zie van vrouwen die de kinderen naar Sint Agnes, een uniformschool van de nonnekens, brengen.
In de blijde Inkomstraat zowaar. Het lijkt wel of ze de school gaan overvallen.
Het ligt niet zozeer aan de zak-kleding, want de chassidim vrouwen en kinderen lopen
er evenmin getailleerd bij en dat vinden we hooguit weinig aantrekkelijk.
De hoofddoek, en hoe die gedragen wordt, bepaalt die overweldigende impact. Zo’n hoofddoek verbergt niet alleen het haar, maar ook de hals, de oren, het voorhoofd. Het maakt de mensen moeilijk herkenbaar en dat ervaren we als onaangenaam in onze open samenleving.
Je gezicht verbergen is tegen de regels. Vraag dat maar aan mensen die een baard en snor hebben. Je zou nu zeggen zo iets banaals, maar hoeveel keer wordt er niet gevraagd of je soms iets te verbergen hebt. Voorschriften, gebruiken, gewoonten. In een moskee doen we de schoenen uit, Amerikanen leggen hun linkerhand op de knie bij het eten, Italianen zijn gekrenkt als je met duim en pink naar hen wijst, want zo wijs je de duivel af en wij, wij hebben niet graag dat iemand zijn gezicht verbergt.
Je krijgt geen solidariteit door op de Groenplaats te protesteren. Solidariteit houdt in dat andersdenkenden met jou meedenken en dat was daar niet het geval. Ook de platform-tekst brengt jullie niet verder dan het argument dat wij moeten luisteren omdat jullie gelijk hebben.
Met deze verkeerde signalen wordt de hoofddoek belangrijker dan bijvoorbeeld de gedragingen van jongens die meisjes uitschelden voor hoer en lastigvallen omdat zij zich integreren of, wat het ergste blijkt, verliefd worden op een gewone jongen van hier.
Die intolerantie en inmenging in het leven van anderen wordt te weinig benadrukt omdat er zo’n breekpunt wordt gemaakt van die hoofddoeken. De hoofddoek zet een veel belangrijkere problematiek in de schaduw. Begrijpe wie kan.
In het interview met Joël De Ceulaer in het weekblad Knack vertelt de woordvoerster van “blijfvanmijnhoofddoek” dat ze de eerste 23 jaar van haar nog jonge leven geen hoofddoek heeft gedragen, maar dat ze er nu klaar voor is. Dus moet iedereen haar nù met die late bekering volgen?
De jongedame Ekchouchou is dan wel hier geboren, maar is nog lang niet klaar om hier te leven. Het is voor haar uitgesloten dat ze verliefd zou worden op een man van hier. Haar man zal uit Marokko moeten komen. Mochten er kinderen van komen zullen die in het Arabisch opgevoed worden, met de kleding, de cultuur, de muziek en keuken van het thuisland. Dat die eventuele kinderen een leven overeenkomstig het tijdsbeeld zouden mogen kiezen wordt bij voorbaat uitgesloten. Laat staan dat zij mogen hopen op een beetje spontaan geluk. Open staan voor wat het leven te bieden heeft bijvoorbeeld.
Met haar 26 jaar heeft Ekchouchou alvast een verzekering afgesloten die haar moet garanderen dat ze in Marokko begraven zal worden. Is het dan zo verwonderlijk dat wie
dit allemaal leest zich afvraagt wat zij hier dan zit te doen?
Daarnaast zijn er zovele ‘sans papiers’ die hier in de korte tijd dat ze hier zijn, hun best doen om de taal te leren, werk te vinden en via de kinderen en de school behoorlijk inburgeren, om Belg te kunnen worden onder de Belgen in de hoop op een beter leven.
En dan terug gestuurd worden.
Laat ons niet spreken over die verfoeilijke partij, die denkt dat zij over alles en nog wat het debat mogen claimen. Er zijn genoeg mensen, de overgrote meerderheid zelfs, die wel multicultureel kan denken, zonder vreselijke slogans, maar die zonder bijgedachten klaarheid wil.
Zoals een ouder zijn kinderen opvoedt met duidelijke afspraken over wat kan en niet kan, moet een samenleving dat doen op een correcte manier op grotere schaal. En laat alstublieft de verlichting over de hoofddoeken en andere verstarringen neerdalen.
Draag ze thuis, draag ze in het openbaar in een vereenvoudigde vorm als een gewoon sjaaltje, een hoed, een pet, of vindt er een minder stringent alternatief voor. Zoals joodse vrouwen die geen pruik willen dragen, hun haar in een soort gehaakte lange muts steken, en voorhoofd, oren, nek en keel vrijlaten. Maar maak er vooral geen hoofdzaak van.
Leer van elkaar, trouw onder elkaar, feest, lach en leef samen. Doe gewoon.
Maar vergeet niet: wie bij Antwerp wil spelen doet dat in hun liefdevolle kleuren:
rood en wit. Zo is dat en niet anders.
20/2/2007