Lie Van Der Loep in Cannes

Toen ik de tekening van de depressieve duif zocht voor de vorige column vond ik ook nog ander vergeten materiaal terug. Mijn vader was eind 1978 overleden. Ik was nog twen, de kinderen van mijn broers en zusters waren nog klein. Als troost en als middel om het samenhorigheid-gevoel te versterken was ik een tijdschrift voor de familie begonnen. Omdat er te weinig familienieuws is om zo’n boekje te vullen, maakte ik kruiswoordraadsels en zoek de 7-fouten tekeningen voor de neefjes en nichtjes en vooral, een eigen detective-verhaal, Lie Van der Loep. De voornaam herinnerde aan mijn overleden vader, de eigennaam lag voor de hand. Het werden mijn eerste fictie-verhaaltjes. Gebaseerd op wat ik zag. Bijvoorbeeld op vakantie. Dertig jaar geleden gingen mijn vrouw en ik naar Cannes. Mijn oudste zoon, die enkele maanden later zou geboren worden, ging mee in de buik. Hij is ondertussen getrouwd en komt volgende week, wanneer we naar Toscane trekken met zijn vrouw bij ons house-sitten.
Met het oog op de vakantie lijkt het me leuk, het vakantieverhaaltje van dertig jaar geleden te hernemen.
Het ging als volgt:…..

Dat is pas vakantie…”, zuchtte Lie Van der Loep voldaan. Hij lag languit in bad en keek lui naar buiten. Het open venster kaderde als een zonovergoten schilderij de flank van de mont Chevalier, deel van het oude Cannes, met crèmekleurige huisjes en rode pannendaken, omringd van roest- en zilverkleurige rotspartijen, olijfbomen, reusachtige cacteeën, rose tot purperen bloemen, parasolbomen en hier en daar een groene spits, zoals van Gogh die schilderde. Links onderaan lag de Méditerannée met in de mistige verte “les ïles de Lérin”. Bovenaan zat een hemel in strak zuiders blauw.
Wat een weelde”, dacht Lie hardop. En dan die zon. Wij zouden al blij zijn met een tiende ervan. Hij lachte. Het was hem vanmorgen nog opgevallen dat in vrijwel alle wagens met een Belgische nummerplaat een regenscherm lag. Tegen de regen hebben we ons leren wapenen, maar tegen zo’n onuitputtelijke zon hebben we geen verhaal.
Net als de andere Belgen in het hotel had hij zich de eerste dag meteen blootgegeven aan de zon. Van ’s morgens vroeg. Om toch maar geen straaltje te missen. Stel je voor dat de zon ook hier in staking zou gaan. Vandaag zat hij noodgedwongen binnen. Wachtend tot die eerste zon roodgloeiend onderhuids in hem onderging. Zijn vel leek wel gekrompen. Het bad was ook niet zo’n goed idee gebleken. Elke beweging deed nu pijn. Tja, de zon had geen forfait gegeven. Hij wel. Dan gaan we straks maar ‘mensjeskijken’ op de boulevard de la Croisette, was zijn besluit.
In een hemd met lange mouwen en een pantalon, om zich zoveel mogelijk tegen de zon te beschermen, stond hij een uur later voor het ‘Palais des Festivals’. Toch maar nep als je het zonder de glamour van de vedetten bekijkt. Het filmfestival lag al enkele weken achter de rug. Misschien zijn er wel beroemdheden in het Carlton Hotel? Even later liep hij tegen Will Tura aan. “Hello Lie”, zei Will spontaan. “Ssst”, siste Lie terug. “Ik ben hier incognito. Straks komt iedereen met zijn problemen aandraven wanneer ze weten dat ik, detective Lie Van der Loep, hier ben.” “Okay”, zei Tura alsof hij Presley was en ze wandelden samen al pratende verder.

Messieurs, une photo?” hield een man hen staande. “Un souvenir de Cannes?” “God nee, zeg” mompelde Lie “met m’n rooie kop, zeker. Faites une photo de ce monsieur-ci”, ging Lie in z’n beste Frans verder. “C’est le fameux Will Tura.” “Will Tura? Connais pas”, zei de fotograaf. “Mais je suis le plus célèbre chanteur Flamand” kwam Tura verontwaardigd tussenbeide. “Aha, oe seid Wlaminque” zei de fotograaf verrast, in een Nederlands dat duidelijk in een Frans bad ontwikkeld was. “Alors, ik maek oe ne photò veuj ne prix spécial. Maain vader was ook ne Wlàminque, mais moi j’habite déjà depuis 32 ans ici. Allez, zèque ne kiej ‘smille’. Ze lachten. Hij drukte af.
Het was een man van onbestemde leeftijd. Met geblondeerde haren die hem alle vijf seconden voor de ogen hingen en met verder evenveel plooien in zijn gezicht als in zijn nonchalante jeanspak. Wanneer je niet achteloos aan hem voorbijliep, klampte hij je aan tot je instemde. “Vous-êtes mes amis, ik maek oe noque ne photò. Gratuit, veuj nikske.” Ditmaal stak er echt een casette in zijn Polaroid. De eerste keer had hij gedaan alsof. Een goedkope truc.
Tenez” en hij duwde Lie de foto in de hand. “Nog cinq minuten laten droquen. Is ’t nie scoon?” Over de eerste foto sprak hij niet meer. Hij toonde hen de prijs op de achterkant van zijn toestel: 50 FF (=385 BF). “Veuj oe quarante francs.” En nog voor Lie iets kon zeggen ging hij verder: “Allez, allez, da ès toch nie chère, hein? Avec le Carlton in den aktergront…” Lie nam zijn portefeuille. Tenslotte stond hij toch met Tura op de foto. Zonder blikken of blozen stond de fotograaf mee over de portefeuille gebogen. “Eh, ça c’est formidable, vous êtes un vrai détective…” riep hij uit. En zijn kleine ogen tintelden alsof ze Batman himself aanschouwden. “Du calme” zei Tura nu, “mon ami est incognito à Cannes”, maar de fotograaf ging ongestoord verder niet lettend op Tura’s commentaar.
Pouvez-vous me rendre un service?” “Ik ben hier met vakantie”, zie Lie “en ik heb me voorgenomen hier niet te werken.”
Vous avez raison, mon ami, je vous comprends, mais il est probablement maar ne kleine inspanningue pour vous en ik zaain ainsi ne grande problème kwaait. Qu’en pensez-vous, hein? Pour un pauvre compatriot?” “U hebt zeker dorst, puis-je vous offrir un verre de l’amitié?” En zonder antwoord af te wachten gooide hij vlug z’n hele winkeltje in een grote tas waar ‘mes outils’ op stond.

Ga je mee” vroeg Lie aan Tura, “dan recupereren we misschien het geld van de foto.” “Ik kan niet” zei Will, “ik heb zo dadelijk een afspraak met een Franse impressario.” Voor de zoveelste keer probeerde hij een doorbraak in Frankrijk te forceren. Het enige wat ie bij zijn vorige pogingen had geforceerd waren zijn stembanden. “Succes Will en tot ziens” wuifde Lie hem na. “Ciao” klonk het vlot en geroutineerd. Die Tura toch.

Je kent toch het Carlton hotel, dat enorme witte gebouw daar” begon de fotograaf, wanneer ze rustig achter een halve liter Elzasser-bier gezeten waren. “Daar logeren de groten der aarde wanneer ze Cannes bezoeken. Niet alleen filmsterren, maar ook politiekers, oliesjeiks, staalbaronnen…enfin, iedereen die geld heeft of over geld van anderen kan beschikken. Let maar eens op de wagens en hun nummerplaten. Soms lijkt Carlton wel een Rolls Royce-garage. Bon. Carlton is heel belangrijk voor mij” ging hij zonder verpozen verder.

Stel je voor dat ik toeristen zou fotograferen met een mooi plantsoen of met de Méditerannée in de achtergrond. Dat maakt toch geen indruk thuis, hein? Vous comprenez? Dus, ik heb de keuze tussen ofwel het casino, maar dat van Cannes is te bouwvallig, of het Palais des Festivals, maar dat is alleen interessant wanneer het filmfestival aan de gang is. En dan is er gelukkig nog het indrukwekkende Carlton. Dat doet het altijd. Mijn rekening is dus vlug gemaakt…” Hij smeerde de stembanden met een flinke teug Elzasser.

Ik haal me er wel de woede van de directie mee op m’n nek maar, soit. Ze beweren dat ik hun gasten lastig val. Alsof ik geen dure Carlton-logé van een gewone toerist kan onderscheiden…” Lie voelde zich meteen gecatalogeerd. “Enfin, dat is een van de redenen waarom ik mijn probleem niet zelf kan oplossen. Zonder die vete was ik al lang naar de directie gestapt. Bien sûr. maar nu? En er staat hen wat te wachten, hein. Ik heb het nu al enkele weken in ’t oog. Die kereltjes bereiden een kidnapping voor. Jazeker, ik zie het zò gebeuren. Ze wachten alleen nog op het goeie moment.”
Wie zijn ‘ze’” vroeg Lie, om toch enige interesse te betonen.

Eh, bien, die donkere mannekens, hein. Italianen, denk ik. Die hebben het kidnappen toch van in de wieg mee? Er gaat geen dag voorbij of ze hangen rond het hotel. Soms zie ik er langs de zij-ingang aan de rue du Canada binnen wippen. Er zijn ook beren van venten bij, geknipt voor de ‘lutte américaine’. Ik heb er foto’s van gemaakt. Wanneer u vanavond naar mij thuis komt zal ik ze u geven. Vorige week heeft een van die kerels me nog een opdonder verkocht. Omdat ik hem fotografeerde. Hij zei dat hij geen domme toerist was en scheurde de foto in stukken. Sindsdien durf ik ook niet meer naar de politie. Ik ben bang want ze houden mij in ’t oog. U kennen ze natuurlijk niet. Dat is één. U bent bovendien detective, dat is twee…” “En ik ben met vakantie, dat is drie” voegde Lie er snel aan toe. “Evidemment, mon ami. Maar ze laten mij in ’t Carlton niet meer binnen. Enne, wanneer u dit zaakje samen met mij wil opknappen, kom ik misschien terug op goede voet met de directie te staan en zit er voor u ook wel wat aan vast, dat weet ik zeker. Qu’est-ce que vous en pensez?”
Lie dronk peinzend aan zijn pint.
Ecoutez, une proposition; ik betaal u de kosten van het Carlton privé-strand. Zo hebt u uw vakantie en ben ik gerust met u als detective in de buurt. Ik doe dan wel teken wanneer er iets op til is…

Dàt zinde Lie al meer. Daarstraks had hij al een glimp opgevangen van het Carlton-strand. Daar wou hij best liggen. Met een cool drankje erbij, in een luxueuse fauteuil. Met uitzicht op de mooiste meiden van de Méditerannée, enkel gekleed in een lapje textiel ter grootte van een halve dameszakdoek. Als symbolische gevarendriehoek of als een intieme wegwijzer naar eenrichtingsverkeer?
Afgesproken” zei Lie, “maar ik kan u niets beloven.”
Beloof me nu maar dat u vanavond de foto’s komt ophalen. Ik woon in de rue d’Antibes, nummer 27.” Dat wou Lie wel doen. Het lag tenslotte op de weg naar ‘Le mal assis’, het restaruant waar hij zich op Bouillabaisse wou trakteren.
De rue d’Antibes was een steile bochtige straat, waar de Fransen naar hartelust hun koersaspiraties botvierden. Het huis op nummer 27 was helemaal zwart geschilderd. De hoge, smalle vensterluiken waren ooit paars geverfd. Aan de deur hing een bordje “Mimouche – medium. Travaux occultes”. Hij woonde met haar samen. Binnen was het – beroepshalve – zo mogelijk nog donkerder. Hij had een donkere kamer nodig voor zijn “ontwikkelingswerk’ en zij hield haar séances ook liefst in het duister.

Nadat Lie enkele portretten van boeventronies in de handen gedrukt had gekregen, las Mimouche nog vlug in zijn hand dat hij zijn taak snel tot een goed einde zou brengen.
De Bouillabaisse was niet aan Lie besteed. De volgende morgen proefde hij nog altijd de Méditerannée in z’n mond en in zijn neus hing de geur van een verlopen vismarkt op een warme dag. Maar.., hij zat op Carlton-beach en dat bracht hem makkelijk op andere gedachten. Stel je voor, je kon je hier zelfs laten masseren. Er was een bar américaine op het strand en je kon ook uitgebreid dineren ‘à la carte’. Na een halve dag begreep je niet meer waarom er nog night clubs in de buurt waren. Hier zag je pure natuur, geserveerd met een spontaniteit die het daglicht kan verdragen.
De rekeningen getuigden van eenzelfde spontaniteit. Maar ja, die waren voor de fotograaf. Lang niet gek, dacht Lie. Wanneer die plaatjesschieter me niet om de haverklap komt lastigvallen, beleef ik hier misschien een lange hete zomer.
Natuurlijk had de fotograaf meer oog voor Lie en de andere luierende lichamen op het strand dan voor het Carlton. Telkens Lie in de richting van de dijk keek, stond die daar te wuiven. “Ca va?” riep ie dan en grinnikte, terwijl hij voor de zoveelste keer met zijn benige vingers door zijn haren kamde.

Twee dagen later was het uit met de pret. Lie lag juist de gracieuse bewegingen van twee dames aan de pingpong-tafel te bewonderen, toen hij van op de dijk hoorde roepen. “Monsieur Van der Loep, venez, vite.” Lie schikte zijn kleren fatsoenlijk en liep naar de panikerende fotograaf.
Ils sont là, monsieur Van der Loep, Regardez.”
Als gieren rond een prooi hadden enkele mannen opvallend rond het hotel postgevat. Sommigen leken zo breed als ze groot waren. “Ze zijn met meer dan anders. Ik vrees dat er iets zal gebeuren…” En de fotograaf, hoe bruin ie ook was, werd wit rond de neus. De Croisette baadde in de gewoonlijke drukte. Wanneer ze nù hun slag slaan is de kans groot dat niemand er iets van merkt, constateerde Van der Loep. “Allez-vous en” trilde de stem van de fotograaf en hij duwde Lie in de rug vooruit.

Toen Lie de Croisette overstak, zag hij nog net twee mannen het gebouw langs een zij-ingang binnendringen. Lenig als een panter ging hij er achteraan, gevolgd door een bijna hysterisch geworden fotograaf, … die in het donker van de gang zag hoe Lie door de twee mannen werd vastgegrepen en meegesleurd. Hij probeerde “au secours” te gillen, maar z’n stembanden hadden het begeven. Arme fotograaf.
Radeloos liep hij heen en weer. Ze moeten binnen toch merken dat er iets gaande is? Wat hebben ze met monsieur Van der Loep gedaan? En waar blijft die verdomde politie? Hebben ze dan geen telefoon in dat weelderige Carlton? Of wordt iedereen onder schot gehouden? Mon Dieu, ik durf niet binnen te gaan kijken. Ondanks de drukkende hitte liep de fotograaf te ijsberen.
Plots kwam Lie Van der Loep alleen door de grote ingang naar buiten gestapt. Hij stevende recht af op de fotograaf, die op z’n benen stond te trillen.
Que passe-t-il?”, riep die met overslaande stem, toen Lie nog enkele meters van hem verwijderd was.
Espèce de cornichon, u hebt me lelijk voor schut gezet…” brulde Van der Loep. U hebt mij hun privé-veiligheidsagenten laten ontmaskeren, bloemkool die u bent.” “En als fotograaf deugt u ook niet…”

Lie smeet de bleek geworden Polaroid-foto op de grond. ‘Un souvenir de Cannes’ stond er op.

29/5/2009

Dit bericht is geplaatst in Fantasie. Bookmark de permalink.